Dwars door België
Brussel, 9 september
Van Brussel uit naar het Westen van België werd altijd als een gemakkelijke reis beschouwd, en honderden maakten dan ook steeds van de gelegenheid gebruik, die bestond in het nemen van de tram aan de Porte de Ninove. Met die tram reed men kalmpjes naar Ninove door de Duitsche voorposten, die -als ze eens een kwaadaardigen dag hadden- de paspoorten visiteerden, maar zich er meestal toe bepaalden even te kijken of er ook ergens wapenen verborgen waren, eene noodeloze moeite, daar iedereen er wel heilig op paste geen schietgerei onder bagage te hebben.
Nu begon het er echter langzamerhand te spannen en men beweerde, dat tot de insluiting van Antwerpen besloten was, zoodat verder verkeer onmogelijk gemaakt werd. Ik besloot den toestand eens per auto te gaan onderzoeken.
Plannen maken is een mooi werk, maar ze uitvoeren is dikwijls niet gemakkelijk. Toen we al in de auto zaten, klaar om te vertrekken, deed het ding eenige rassche ademhalingen, toen kwam een knal en daar stonden we. Een onderzoek leerde, dat de reparatie ten minste tot den avond zou duren. Ik liet dit aan den chauffeur over en toog op weg.
Eerst met de tram naar Ninove. Welk eene beweging! Het is eenvoudig onbegrijpelijk, waarvoor die menschenmassa’s zich nog steeds verplaatsen. Van Ninove naar Brussel zijn de trams propvol, en in omgekeerde richting eveneens, klaarblijkelijk voor ’t meerendeel vluchtelingen met kleine, in doeken gepakte, bundels of valiesjes, allen zenuwachtig en angstig, terwijl men van de luchthartige stemming der Belgen niet veel meer bemerkt.
Van terugkomende vluchtelingen hoor ik, dat de Duitschers Ninove nu defenitief bezet hebben, en er niemand uitlaten. Nu wordt de stemming in onze tram nog ongemoedelijker, en mismoedig wil het meerendeel terugkeeren. Ze informeeren belangstellend naar mijn plannen, en als ze hooren, dat ik er wel door wil, worden plotseling allen mijn boezemvrienden, en hebben slechts den eenigen wensch met mij mede te mogen gaan. Nu, het is om medelijden te krijgen, een moeder wil naar haar kinderen in Brugge, een jongen naar z’n ouders in Gent, en ik beloof alles te zullen doen om ze erdoor te krijgen.
Zoo komen we in Ninove, waar wij met een voerman moeten onderhandelen, die ons per kar naar Sottegem zal brengen. Nauwelijks zitten we echter in de kar of we ontmoeten een tiental dergelijke karren, die volgepakt terugkeeren, en de straten staan vol opgewonden lieden, waarvan ieder raad geeft, ieder iets anders beweert en ieder woedend is, als zijn raad geen ingang vindt. Maar zeker is het, langs dien kant kunnen we niet, en onze voerman slaat een anderen weg voor. Ook die blijkt echter volgepropt met gestopte karren en radelooze menschen. De verwarring is niet te
beschrijven!
Hieraan moet een einde komen. We laten ons naar het gemeentehuis brengen, waar men ons naar den Herrn Hauptmann verwijst. Hoe dien echter te vinden?
Gelukkig ontmoeten we een Feldwebel, en gaan met dien op zoek. Dan krijgen we een luitenant per fiets, die ons naar den Hauptmann zal brengen. Dat lukt na heel wat geloop en gezoek. We vinden hem in het huis van dr. Behn, die blijkbaar hier nog rustig met zijn vrouw woont.
De Hauptmann is heel geschikt, maar zegt kort en bondig, dat de Belgen, mannen en vrouwen, er niet uit kunnen, daar deze hunne stellingen zouden verraden.
Dat geeft een geweeklaag van belang. Een moeder klemt zich aan mijn arm, en bezweert mij zo niet achter te laten. De mannen echter trekken zich norsch terug en beschouwen het met jaloersche vijandige blikken. Zacht tracht ik het moedertje te weren en ik ben blij, als eindelijk de heele groep achter me ligt.
Welk een ellende!
Maar de Hauptmann wenkt, hij zal me zelf buiten de voorposten brengen, die een half uur ver liggen. Daar werpen de soldaten verschanschingen op. Nu komt de sprong in het onbekende! Waar zijn de Belgen? Ja, dat weet ik zelf ook niet. Misschien ver af, misschien vlak bij!
Voortdurend komen karren en voetgangers binnen. Dezen mogen voorbij, maar niemand mag er uit, ook geen kar, en een vrouwtje dat dit hoort is zoo slim haar passagier uit te laten stijgen vóór de voorposten en met haar kar terug te keeren, die ik dan gelukkig kan huren.
De vluchtelingen die van Gent komen, schijnen te meenen dat het –nu de Duitschers in West-Vlaanderen beginnen te opereeren- veiliger is in Brussel dan hier. Velen zijn vroeger uitgeweken en keeren nu terug, maar het meerendeel bestaat uit arme, onwetende landbewoners, die niet weten waarheen ze gaan en door zenuwachtigheid nauwelijks in staat zijn te zeggen vanwaar ze komen, terwijl al hun hebben en houden in een bundel is gepakt. En zoo zie ik er honderden.
Mijn vrouwelijke koetsier is erg spraakzaam, en houdt voor elk estaminet stil, om overal concencieus een glas van het ellendige dunne bier te drinken. Intusschen stelt mij dit in staat de menschen uit te vragen.
Een Duitsche patrouille passeerde hier vandaag, bestaande uit 20 ruiters en 20 wielrijders. Er schijnen echter ook Belgen te zijn, want de lui spreken van een klein gevecht, waarbij 4 Duitschers gevangen zijn genomen.
Inderdaad ontmoeten we bij Aspelaere een deel van de wielrijders, ongeveer 12 man sterk, die ons verdacht aankijken, maar niets zeggen. Ze zien er verhit uit, alsof ze vervolgd worden en schijnen niet op hun gemak. Hen iets vragen, zou slechts onaangename gevolgen voor den vrager kunnen hebben. Men mag hier wel nieuwsgierig zijn, dat is natuurlijk ieder, maar het is gevaarlijk er te veel blijken van te geven.
En steeds meer vluchtelingen! Ons vrouwtje roept ze toe: “Zijn uw papieren in
orde?” en lacht slim, als ze vertelt dat zij niet zoo dom geweest is om door de
Duitsche voorposten te gaan, die haar paard zouden afnemen. “N’est-ce pas,
gamin?” zegt ze tegen het paard.
De rest van het artikel , in Zottegem, kan hieronder verder gelezen worden.