Het kanon laat zich zonder onderbreking horen. Alle avonden omstreeks vijf uur, trekken de moordenaars zich op gang om de kwartieren van de geallieerden te bombarderen, of om de steden in het noorden van Frankrijk te vernielen. Acht dagen geleden heeft Calais een luchtaanval ondergaan die al degene overtrof die tot vandaag hebben plaatsgevonden. Alle stadswijken zijn gebombardeerd. Maar het is vooral de buurt van de Place d’Armes die het meest heeft geleden. Het schijnt dat er 27 doden en een groot aantal gekwetsten zijn geweest. Onze arme soldaten zijn meelijwekkend om te zien. Sinds onze laatste vooruitgang op het front, hebben we vóór ons geen defensiewerken meer. Vroeger had onze voorlinie (Merkem) loopgraven, schuilplaatsen en bijhorende defensieposities. Vandaag hebben de mannen als gevolg van de opmars niets anders dan obuskuilen om zich te verbergen. De voorlinie is een waar moeras. De obusputten staan vol met water, en het is daarin dat onze soldaten uren en uren moeten verblijven. Ook de ongelukkigen die aangetast zijn door ‘loopgravenvoeten’ zijn talrijk. Maar het is daar niet het enige ongemak. In dat water bevinden zich producten uit de gasprojectielen, en het volstaat dat men zijn handen in dat water wast of men is onmiddellijk door hevige brandwonden aangetast. Alle zieken die bij ons passeren zijn bedekt met modder van het hoofd tot aan de voeten. Een andere ramp is schurft. Dagelijks bieden zich een groot aantal dragers van deze aandoening aan om een behandeling te ondergaan die deze huidziekte met zich meebrengt. Jammer genoeg zijn mijn installaties niet voldoende, omdat ik niet meer dan maximum 35 baden per dag kan geven. Ik zoek nochtans een manier om dit cijfer te verdubbelen. Ondanks al deze ellende en de 40 oorlogsmaanden blijft het moreel van onze troepen goed. Op het ogenblik dat ik deze notities maak – het is 22.30 u. – passeert er een stoomtrein die een bataljon van het front terugbrengt, en alle soldaten fluiten of zingen meeslepende deuntjes.