Men kondigt de komst van een koerier aan die een brief van mijn vrouw bij heeft.
Deze persoon, die mij niet onmiddellijk vond, had niet beter gevonden dan om de brief in de post in Oostende achter te laten. Ik ga er naar toe met de bedoeling deze op te eisen, maar men vindt hem niet meer terug. Wat een ontgoocheling. Zoveel moeilijkheden om een brief van de ene stad naar de andere te brengen, en als er één bij wonder aankomt er geen kennis te kunnen van nemen, dat is echt om te wanhopen. Ik ben ontmoedigd, en ik stel onze regering er voor verantwoordelijk die de gewenste maatregelen niet heeft willen nemen om de troepen toe te staan om in contact te blijven met hun families. Deze ontbering samen met al de rest demoraliseert ons. Duitsers, dit is aan jullie allemaal toe te schrijven. Wee jullie, indien het lot van de oorlog ons op een dag toelaat om jullie grondgebied te betreden! De voortdurende ongerustheid van onze families en van onszelf, wij zullen het jullie betaald zetten. Geen medelijden, geen deernis, dat zal het ordewoord zijn!
’s Namiddags rond 18 uur krijg ik het bevel het vertrek van de gekwetsten in het station van Oostende te organiseren om ze naar Frankrijk te sturen, op het zelfde moment dat mijn collega Meyers ze overzee naar Engeland stuurt.
Tijdens mijn avondeten krijg ik het bezoek van mijn neef Georges die bij de aankomst van de Pruisen te Gent, per fiets is gevlucht om zich te vervoegen en aan te sluiten bij mijn regiment. Dat was de 13de.