Ik heb een dag verlof gevraagd om morgen naar Calais te gaan met de bedoeling om er winterkledij te vinden, en ook om enkele boeken te kopen die me zullen helpen om die lange winteravonden min of meer aangenaam door te brengen. Een ambulancewagen vertrekt elke donderdag van het hospitaal l’Océan in De Panne naar Calais en keert tussen 20 en 21 uur terug. Het is deze wagen die ik ga nemen, en aangezien deze om 7.30 uur ’s morgen vertrekt, moet ik gaan logeren in De Panne. Onderweg passeren voortdurend obussen boven mijn hoofd die in Veurne neervallen. Na een adempauze van bijna vijftien maanden herbeginnen die bandieten hun vernielingswerk. Ik verneem in De Panne dat vijandelijke vliegtuigen de voorbije nacht boven de plaats hebben gevlogen en bommen hebben gegooid die twee politiemannen hebben gedood en vele anderen gekwetst. In De Panne moet alles om 19 uur gesloten zijn wat maakt dat ik na te hebben gesoupeerd niets anders kan doen dan naar bed te gaan. Waar ben je gebleven, de gelukkige tijd dat ik na een spelletje lotto gespeeld te hebben met mijn lief Augustake wat las naast mijn teergeliefde vrouw. Jij hebt tenminste, mijn liefste Mélanie, ’s avonds het gezelschap van onze lieve mama Thomas, terwijl ik niets anders heb dan mijn treurige gedachten om me gezelschap te houden.