Na onze twee voertuigen uit de modder te hebben gehaald verlaten we Killem om 11 uur om naar Oostvleteren te reizen. Deze route verliep zonder moeilijkheden. Wij komen er aan rond 16 uur. Ik logeer bij een brouwer en betrek er een grote kamer waar ik een bed heb dat er aan beantwoordt. Hier zijn alle huizen, tenminste de grootste meerderheid, verlaten door hun bewoners, die bij het verlaten van het dorp al hun meubelen hebben meegenomen. Deze gemeente bevindt zich dicht bij de frontlinies en moest geëvacueerd worden. Sinds de Pruisen zijn teruggedrongen, komen de mensen nochtans terug. Maar wat een modder, en hoe gehavend ligt er alles bij!
Ik krijg het bericht dat ik niet hier zal blijven, dat mijn sectie de barakken van Linde[1] zal betrekken. Ik wacht dus op het bevel voor het vertrek. Dat kan voor morgen zijn.
[1] Liessens bedoelt waarschijnlijk de buurt van Westvleteren waar zich een gehucht Linde bevond.