Reveille om 3u30, het weer blijft mooi, en we nemen opnieuw onze posities in op de voorposten. Om 7u30 schieten onze troepen op een Duitse tweedekker. Rond 9u horen we kanonnen oostwaarts. Tegen 14u wordt het kanonvuur intens. We zien grote rookpluimen opduiken in het oosten, richting Ramillies. De branden werden aangestoken door de Pruisen. Op dit ogenblik moet er ook gevochten worden in Tienen.
Omstreeks vier uur in de namiddag verlaten we Longueville. Ik vernam er nieuws van mijn kameraad Hermont. Gevangen genomen door de Duitsers, na de vlucht van zijn regiment, dat verrast werd door vijandige mittrailleurs, wist hij te ontsnappen en was hij naar juffrouw Libert gekomen, waar hij een beetje uitgerust had.
Tegen de avond bereiken we Archennes, waar we gesommeerd worden
onmiddellijk voort te maken op onze weg naar Kortenberg. Om de soldaten toe te
laten zich te ontdoen van hun ransel, vorderen we een kar op, geladen met stro, die zich op straat bevindt. Rond 9 uur is de kar eindelijk klaar en kunnen we vertrekken. Mijn voeten waren verhit, ik zet er me ook op. Op een kilometer van Everberg raken we in een gracht. Bij de poging de kar eruit te halen, breekt een wiel. Op honderd meter daar vandaan vinden we een andere kar, van de artillerie. Ze wachtte op versterking van paarden om ze over een steile helling te trekken, waar ze zich voor bevond. Omdat onze paarden nu beschikbaar waren, spannen we ze in, maar door een verkeerd manoeuvre belandt deze kar ook in de gracht. Bij het uittrekken ondergaat ze hetzelfde lot.
Ik zet mijn weg bijgevolg te voet verder en kom in Everberg aan om 3 uur in de morgen. Ik vind er mijn bataljon terug, dat er gekantonneerd is. De mannen waren te vermoeid om naar Kortenberg te gaan, dat nochtans maar ¾ mijl daar vandaan is. We nemen onze intrek in het kasteel van de heer Pauwels.
19 augustus
De zon straalt nog steeds. Wij staan op om 10u, na een nacht met twee op een strozak geslapen te hebben. ’s Middags zetten we koers naar Steenokkerzeel, waar we in het veld ons kamp opslaan. Wanneer we de steenweg van Brussel naar Leuven kruisen, komen we massa’s vluchtelingen uit Leuven en omgeving tegen, op weg naar de hoofdstad. Wat is deze trieste stoet toch indrukwekkend, en hoe dikwijls gaan we dit schouwspel nog te zien krijgen. In hun haast om te vluchten voor de bezetter, hebben ze in de meeste gevallen niets anders kunnen meenemen dan regenschermen, hoedendozen (oh, vrouwelijke koketterie), en een vogelkooi… Anderen met kruiwagens of karretjes, die een ouderling meevoeren die ziek is of invalide. Nog anderen duwen een kinderwagen voort, waar ze bovenop het kind, matrassen en kleren geladen hebben. Omdat de avond valt, ziet men ze overal langs de weg halt houden en zich klaar maken om de nacht in openlucht door te brengen. Wat een droefenis gaat hiervan uit! Dat is een zijde van de oorlog waar we niet aan gedacht hadden, en het is dan nog de meest penibele van allemaal. Op zulke momenten denkt men aan zijn eigen familie, men vraagt zich ongerust af wat er van hen zal geworden, en met pijn in het hart trekt men kilometers malend voort naar het onbekende.
Rond 16u krijgen we bevel op te trekken naar Zemst, waar we om 21u in het donker aankomen.
Het is de terugtocht. We marcheren met gekromde rug. Waar zijn de eerdere gezangen van onze troepen? Wat een ommezwaai op drie dagen tijd! Een indrukwekkende stilte hangt over deze mensenmassa, die maar al te goed weet dat
elke stap die we zetten, een meter is die we aan de vijand weggeven.
In Zemst vernemen we dat de Pruisen Leuven zijn binnen getrokken en dat ze optrekken naar Brussel.
Liefste vrouw en liefste Augustake, ik weet dat ik volledig van jullie zal gescheiden zijn, want zij zullen alle relaties tussen de hoofdstad en de rest van het land verbieden. Wat een miserie!!
Ik logeer bij een slager. Na gegeten te hebben, middagmaal en avondmaal tegelijkertijd, want we eten slechts twee maal per dag meer, ’s morgens en ’s avonds, ga ik slapen. Het is rond
22u30.