Gisteren kreeg ik bevel om te gaan toezien op de opgraving van vier lijken, die in de weg lagen van een loopgraaf die werd aangelegd, en die dienden herbegraven te worden op het omgewoelde kerkhof van Ramskapelle. Dus begaf ik me deze morgen naar het kerkhof van dit dorp om een plaats voor de graven uit te kiezen. Er zijn zoveel gaten geslagen door obussen of gegraven door menselijke handen om deze rustplaats te versterken, dat mijn keuze vlug gemaakt was. Er is nog een voordeel, het werk wordt vergemakkelijkt. Zodra onze grafdelvers aan het werk zijn, ga ik de graven verkennen die dienen leeggemaakt te worden. Het gaat om 2 graven van Duitsers en 2 van onbekenden, maar waarschijnlijk ook van Duitsers, want op amper 6 meter er vandaan bevindt zich een massagraf, waarin ongeveer 300 Pruisen rusten. Deze nacht zullen we de vier kadavers weghalen, ze in doodskisten leggen en ze vervoeren naar de rustplaats die ik voor hen uitgekozen heb. Die laatste reis zullen ze maken met het décauvillespoor van de boerderij van Wolvennest naar Ramskapelle. Dat is dus de taak die aan een regimentsarts 1ste klasse toebedeeld wordt. Niet alleen gebruikt men ons niet om ons beroep uit te oefenen, maar men verplicht ons ook nog om grafdelver te worden. Wat een beroep. Als militair dokter mogen we geen al te lichtgeraakte eigenliefde hebben. Onderweg komen we allerhande bochten tegen. Maar hoe kunnen we ons daarvan onttrekken? Zich op pensioen laten stellen of ontslag nemen? Dat kan niet gedurende de oorlog, dat wordt niet aanvaard. Mochten mijn liefste echtgenote en mijn liefste kleine meisje dan nog in de buurt zijn, dan zou ik geduldig dergelijke pesterijen aanvaarden. Maar zoals het er nu voor staat, wordt het me allemaal te veel. Naar huis terugkeren en niets meer te maken hebben met de smerige zaken waar ik aan deelneem, dat is waar ik op hoop en deze gedachte wordt stilaan een obsessie.