In de morgen pas merk ik dat de plaats van mijn medische post ook een stapelplaats is van Duitse mijnen en explosieven. Was hier een enkele granaat op gevallen, dan geloof ik niet dat ze van ons nog een stukje teruggevonden zouden hebben. Om 06.00 uur lukt het onze genietroepen twee bruggen over de Roeselaarse vaart te werpen. We trekken erover zonder problemen en komen om 08.00 uur in Kachtem aan, een klein dorpje, waar niet veel verwoest is. Voorbij de kerk zien we in de richting van Emelgem een vlag op een huisje wapperen en weldra herkennen we met innige ontroering de Belgische driekleur. De Duitsers zijn op de loop, de burgers zijn aanstonds uit hun kelders gekropen en in een oogwenk is de zo lang weggestoken vlag uit een verborgen hoekje tevoorschijn gekomen en wappert ze dolblij in de waaiende wind. Hier en daar heeft een granaat een gat in een huis geslagen en in die geïmproviseerde ramen verschijnen ten allen kante wenende en lachende gezichten en wuiven er doeken en petten. Bij meneer Borst aan de Vijfwegen in Emelgem moeten we koste wat het kost binnen. In het salon staat een bestoven piano. Ik spring ernaartoe en aanstonds dreunt een krachtige Brabançonne uit alle monden. De nationale zang wordt bij de buren gehoord en loopt van huis tot huis als een elektrische stroom. De geestdrift is onbeschrijfelijk. Iedereen weent van blijdschap. De soldaten omhelzen de burgers, oude vrouwtjes vallen in zwijm, kindjes huilen. Alle zangen en kreten dwarrelen dooreen. Die brave mensen, die gedurende vier lange jaren ontberingen hebben geleden, halen hun karige reserves uit hun goed verborgen hoekjes en delen ze met volle armen aan de soldaten uit. Je zou denken dat de Duitsers al mijlenver van hier
zitten. Maar plots gieren er nieuwe granaten door de lucht en slaan knetterend tegen de kerk en de huizen. Met moeite krijgen we de bewoners weer in hun kelder en daarna trekken we verder door de velden in de richting van Emelgem in de voetsporen
van onze verkenners die de vijand op de hielen zitten. Zo komen wij bij de hofstede Groot Gisselgoed vóór Ingelmunsterbos. De eigenaar, meneer Foulon, is de broer van madame Van der Schueren van Appelterre. De ontvangst is nogmaals hartroerend. Iedereen blijft in alle tonen herhalen wat de Duitsers hen doen lijden hebben en daarnet zijn ze vertrokken en hebben de kiekens en de konijnen meegenomen. In het bos ratelen nog verschillende machinegeweren. Met kleine patrouilles trekken wij erin en jagen de Duitsers eruit zoals wild. Daarna komen wij bij de hoeve De Poorten, waarlijk door een walm van gifgas omgeven. Een vijfentwintigtal burgers schuilen in de kelder. Wij zoeken zorgvuldig het huis af om geen enkele vijand achter ons te laten. Rond de hoeve herbegint plots de Duitse granatenregen. Een zware granaat valt op twee meter van een stal waar ik me schuilhoud, beukt de deur in en werpt ze vlak op mijn benen. Ik meende eerst dat het scherven waren en dat ik ernstig gewond zou zijn, maar gelukkig kwam ik er met een blauw scheenbeen vanaf. In de late namiddag installeer ik mijn medische post in het gehucht Nachtegaal, waar ik met mijn bataljon tot ’s morgens verblijf. Ondertussen heeft Ingelmunster veel geleden. De Duitsers zijn er onophoudelijk doorheen getrokken. Verschillende burgers, onder wie ook dokter Liebrechts, zijn gewond.