Het sneeuwt. Ik begeef me naar Reninge. dat eigenlijk niets meer voorstelt dan één grote ruïne. Prachtige bomen zomen de weg af, maar vele zijn beschadigd door de voortdurende beschietingen. Het mooie zuivelbedrijf is verwoest, in een kleine nis staat het beeld van de schutsengel van het bedrijf nog ongeschonden: de heilige Antonius. De kerk is door granaten toegetakeld en de recente brand deed de rest. Een muurvlak van de klokkentoren houdt zich voorzichtig in evenwicht. In het interieur liggen kapotte stoelen verspreid tussen brokstukken van beelden en schilderijen, de grote uurwerkplaat en de zware klok. Op het kerkhof hebben allerhande projectielen de grond omgewoeld. zodat lijkkisten zichtbaar worden met lijken in ontbinding en beenderresten. Op het uiteinde heeft een granaat een calvarie vernield, waardoor het grote eikenkruis als het ware in de geslagen krater begraven is. Het Christusbeeld ligt met het gezicht op de grond te midden van allerlei afval. Je krijgt het op de heupen bij het zien van al die vervloekte verwoesting. Langs weerskanten van het kerkhof zijn twee kapellen intact gebleven. De Heilige Maagd en de apostel Johannes kijken met betraande ogen naar de stervende Christus. Nooit eerder hebben hun ogen, hun uitdrukking en hun houding er zo droevig uitgezien. Over heel dit verwoeste dorp, de ingestorte kerk, de ruïnes van de huizen legt de natuur een sluier van sneeuw. Het is als een lijkwade, net alsof ze beschaamd is over het werk van de mensen.
Nachtwerk in de loopgraven.