“Op 24 augustus liepen te Okegem geruchten binnen over de baldadigheden die de Duitsers gedaan hadden in de steden Aarschot, Leuven, Rossignol, e.a. Er werd gefluisterd dat zij gans de mannelijke bevolking uitmoordden. Mensen van Pamel kwamen Okegem binnen en bevestigden deze gezegdes en liepen verder. Daarop begon Okegem het ook op een lopen te zetten. Er waren er die tot Dendermonde gevlucht waren.
Jozef Schoon van de Kattestraat was van op zijn akker in broek en hemd en zonder enig geld de baan opgevlucht en kwam in Londerzeel bij Jozef Couck, de vroegere stationschef van Okegem, terecht. Een achttal dagen nadien keerde hij terug volledig gekleed en met wat geld in zijn zakken.
Gustaaf De Boitselier was in plaats van te vluchten in zijn hoge pereboom gekropen.
Alexis Van Istardael zat verscholen in zijn hof tussen de aardappelstruiken.
Mijn vader Bernard zat eerst verscholen in de kelder samen met kozijn Petrus Vernaillen en Henri Van Laethem van Moeskroen, die bij ons met verlof was. Louise Vernaillen die naast ons woonde, kwam deze drie daar weghalen, wenende en zeggende dat de Duitsers alle mannen doodschoten. Daarop zijn deze drie dan ook vertrokken en gingen zich verschuilen in de gracht in de Polder.
Mijn oom Petrus Gijseels zat verscholen tussen de braamstruiken onder de spoorwegbrug aan het Sint—Jozefskapelleke.
Rond 4 uur kwamen er berichten dat de Duitsers nog ver verwijderd waren en dat de baldadigheidsgeruchten fel overdreven waren. De mensen kwamen stilaan terug.
Een paar dagen later kwam een Duitse patrouille Uhlanen het dorpsplein opgereden. Zij kwamen uit de richting Pamel. Er moest een paard beslagen worden en ze wisten heel goed waar de smid woonde. Na die werkzaamheden zijn ze terug vertrokken richting Pamel. Hot volk van Okegem was niet op zijn gemak geweest. Een drietal dagen nadien, kwamen er enkele Duitse infanteristen post nemen op de brug en hadden zich daar een huisje gebouwd. Daags nadien vertrokken ze weer het hutje achterlatend. Joannes De Vuyst ging dit hutje afbreken en bracht dit op zijn kruiwagen naar huis.
Enkele dagen later was het de beurt aan een patrouille Belgische lanciers om te Okegem aan te landen. Ze hadden hun paarden gestald op de goederenkoer van het station en stelden zich te voet op aan de hoek van ons huis en van Felix Vernaillen. De officier gaf aan mijn vader bevel, zijn fiets te nemen en te rijden richting Pamel om te zien waar de Duitsers zich bevonden. Gelukkiglijk ter hoogte van het huis Domien Barbé -De Duffeleer ontmoette mijn vader daar stationschef Feyten die op zijn eentje te voet er op uit getrokken was om de Duitsers te gaan opsporen, hetgeen hij dan ook wist. Hij vroeg de fiets van mijn vader om derwijze vroeger de Belgen te kunnen verwittigen. Wij zagen mijnheer Feyten met vaders fiets terugkeren en wisten niet wat denken. Het ergste eerst. Nadat deze laatste heer de Belgische officier ingelicht had,
kwam hij naar ons toe om ons allen gerust te stellen. Kort daarna zijn de Belgen
vertrokken richting Steenweg Aalst. Intussen werden de dienstplichtigen geboren
in 1894 opgeroepen om het leger te vervoegen. Hat waren Frans De Bruyn, Omer De
Vos, Louis Sonck, Henri Van der Speeten, Alfred Vernaillen en Leon Straetmans.
In Pamel (Brabant) was dit niet het geval. De bevoegde diensten werkten daar niet meer. Jean Brems had zich reeds als vrijwilliger aangemeld en werd ingelijfd bij het zevende linieregiment.
Gustaaf Van de Perre, bijgenaamd “Piotje”van de klas 1913, had zich aan de legerdienst onttrokken en was naar Valenciennes (Frankrijk) gevlucht, waar hij in een fabriek werkzaam was. Bij de oorlogsverklaring is hij naar België teruggeke erd heeft zich spontaan aangeboden om zijn legerplicht te vervullen. Hij werd bij zijn regiment het negende linie ingelijfd en heeft gans de oorlog meegemaakt.”
Bron:
B. VAN VAERENBERGH en J. VAN DER SPEETEN. Okegem tijdens de oorlog
1914-1918. In Mededelingen Heemkring Okegem, 6, 1981, nr. 1, p.
8-10.