Aangezien ik een lamp en enkele kleine voorwerpen nodig heb die ik bij mijn vertrek in Calais achtergelaten heb, vraag ik een verlof van twee dagen en ik verlaat Alveringem om 6 uur ’s morgens met de buurttram die me naar Elzentap brengt (vandaag gemeente Houtem). Doordat er in de tram geen venster meer is, vliegt de wind er binnen alsof hij er thuis is; hij zorgt er voor een bittere kou. In Elzentap wacht ik op de trein die me gedurende een twintigtal minuten in open lucht en in volle sneeuw naar Duinkerke zal brengen. Om me te verwarmen houd ik me dicht bij een locomotief die er gestationeerd staat. In Duinkerke verander ik van trein en vertrek uiteindelijk naar Calais waar ik om 12.30 uur aankom. Passerend in Gravelines zie ik er Jules (broer) gedurende enkele minuten. In Calais is iedereen blij me te zien. Ik kan niet gaan logeren in het huis waar ik ingekwartierd was, omdat het kind van het dienstmeisje er dezelfde morgen is gestorven. Het arme kleintje was twee dagen na mijn vertrek ziek geworden, en de arme moeder hield niet op met te herhalen dat ik het kind niet zou gestorven zijn indien ik was gebleven. Arme vrouw!