De 15de ’s morgens ga ik bij dokter Melis, inspecteur-generaal om mijn marsorders te
krijgen en keer onmiddellijk terug naar de trein. Deze vertrekt niet. Men doet poging na poging om een locomotief te verkrijgen, of een schip dat ons naar Calais kan brengen. Loze inspanningen. Er is geen schip voor deze bestemming, en de spoorwegen zijn overstelpt door de onophoudelijke transporten van de troepen.
Een schip zal nochtans ’s nachts vertrekken naar Cherbourg, maar de kapitein weigert aan te leggen in Calais. Om 18.30 u. stelt men ons een Belgische veerboot ter beschikking die net aangekomen is. Op het ogenblik dat we ons klaarmaken om de boot te nemen, zijn er twee locomotieven voor onze trein en de machinist zegt me dat dit is om naar Calais te rijden. Onmiddellijk neemt iedereen plaats, en om 19.15 u. rijden we naar deze stad. Om 22 uur houden we een ogenblik halt in Calais-St.-Pierre waar de inwoners verfrissingen en eten voor onze soldaten aanbrengen. Allen vragen souvenirs van de oorlog: kogelhulzen, uniformknopen, Belgische medailles, etc. Om 22.15 u. komen we aan in de zeehaven van Calais waar men zich uitslooft om grogs aan de inzittenden van onze trein aan te bieden. Doordat in de stad alles om 21 u. moest sluiten, brengen we de nacht door op een 3de klasse zitplaats, aangezien de trein enkel uit zo’n wagons bestaat.