Omdat onze operatie geen nut meer had, vertrekken we van Beveren-Waas naar Wilrijk. Deze keer steken we de Schelde over op een brug op boten in Burcht. Mijn voeten doen pijn.
In Wilrijk ben ik behoorlijk gehuisvest en gevoed in het hotel Sint-Antonius. Ik smaak het immense genoegen een brief te ontvangen van mijn teergeliefden Mélanie en Augustake. Het zijn zalige momenten wanneer we nieuws vernemen van onze geliefde familie. Tot deze vermaledijde oorlog uitbrak, besefte ik niet dat een simpel blad papier zo een groot genoegen kon schenken.
7,8 & 9 september
Zowel de 7de, de 8ste als de 9de blijven we in Wilrijk. Niets bijzonders te melden. De 7de krijg ik echter via een omweg nieuws van mijn familie.
10 september
In de nacht van de 9de op de 10de verlaten we om kwart na middernacht Wilrijk en begeven we ons naar Rumst. Wij blijven heel de dag in het dorp en we eten bij juwelenmakers: soep bij de ene, aardappelen met rodekool en spek bij een tweede en koffie bij een derde. Eigenaardig genoeg hangen bij al die brave mensen portretten van de Duitse en Oostenrijkse keizerlijke families aan de muur. ’s Avonds logeer ik bij een schipper.
Om 5 uur in de ochtend vertrekken we en trekken door Duffel, Sint-Katelijne-Waver, Onze-Lieve-Vrouw-Waver, Putte en bivakkeren nadien gans de dag in een sparrenbos in Putte-Schriek.
Om 17 uur vertrekken we naar Tremelo. We horen voortdurend kanongebulder. In Tremelo hebben de vandalen lelijk huisgehouden. Alle huizen zijn afgebrand. Er blijven hooguit 5 huizen rechtop staan. Niets werd ontzien, noch kasteel, noch krotwoning. Overal ziet men zwartgeblakerde muren. Hier staan de vier muren nog recht, wat verder enkel de schouw. Men vraagt zich af welk wonder ze in evenwicht houdt. Aangezien er geen huizen beschikbaar zijn bivakkeren onze troepen dus in de sparrenbossen. Ik vind toch een huis waarvan enkel een deel van het dak afgebrand is. De rest van het huis is aan de ramp ontsnapt. We vergaan van honger en dorst. Gelukkig is hier een pomp met water van excellente kwaliteit. Om onze honger te stillen eten we soldatenbeschuiten en appels. Ik logeer samen met de vaandeldrager op de zolder op de vloer, want er was kilometers in de ronde nergens nog stro te vinden, het was allemaal in vlammen opgegaan. De aalmoezenie heeft onderdak gevonden in een gewelfde kelder in de ruïnes van het kasteel.
Overal langs de weg komen we vluchtelingen uit Wijgmaal tegen. Het weer is dreigend, we vrezen een onweer deze nacht. Ik beklaag onze soldaten.
11 september
Gelukkig is het onweer overgetrokken, en is er ’s nachts geen regen gevallen. (Als avondmaal heb ik op as gebakken aardappelen). Het is 11 september. We doorkruisen Tremelo, waar later de verdediging van de Laak georganiseerd wordt. Werchter is gedeeltelijk vernield door de bombardementen. Een weide in de buurt van Wakkerzeel is de positie waar verzameld wordt. Wij worden er getrakteerd op een stortbui die tot ’s avonds duurt. Wanneer we op een tiental minuten daar vandaan een tiental huizen tegenkomen die niet afgebrand zijn, ga ik naar binnen om te schuilen. Het valt op dat het huis dat ik gekozen heb als schuilplaats inderhaast verlaten werd. Als ik in de voorkamer een wieg zie staan waarbij een pop op de grond ligt, gaan mijn gedachten naar mijn klein meisje, en de tranen komen me in de ogen. Die pop is misschien de enige schat van dit onbekende kind. Ik neem het vast besluit om, eens de oorlog voorbij, naar deze woonst terug te keren om aan die baby een andere pop te geven, als aandenken aan het onderdak dat ik dit armoedige krot heb gevonden. Met dit idee in het hoofd zoek ik herkenningspunten om later de weg terug te vinden. Bij mijn zoektocht vind ik een kaart geadresseerd aan een Van der Eynken. Wellicht is dat de naam van de bewoner. Op goed geluk schrijf ik hem op.
Bij het vallen van de avond trek ik met mijn bataljon naar de voorposten, waarbij we onderweg getrakteerd worden op de muziek van kogels. Ik logeer bij een arme boer die me niets anders dan rijstpap te eten kan geven. Alle officieren van het bataljon, ook majoor Vander Ghinst komen er van eten. Op de deur van het huis hebben de Pruisen geschreven: “Gute brave leute-bons
gens”, op dat ernaast:”dieses haus zu
schönn”.
Ik slaap op stro met de aalmoezenier priester de
Ribaucourt.