- Zijn leven voor Wereldoorlog I
Mijn grootvader Louis Joseph Cieters werd op 27 augustus 1889 geboren te Appelterre-Eichem (deelgemeente van Ninove). Over zijn jeugd weten we heel weinig. Hij gaat naar de lagere school. Als jonge knaap zal hij ongetwijfeld zijn vader geholpen hebben op de kleine hoeve. Hij wordt uitgeloot voor de militaire dienst als milicien van de klas 1909[1]. Hij start zijn actieve dienst op 16 september 1909 in het 6de linieregiment. Op 14 september 1911 tekent hij bij voor twee jaar en werkt zich geleidelijk op tot sergeant. In de zomer van 1913 solliciteert hij vanuit de kazerne in Antwerpen voor een job als treinbegeleider bij de Belgische Staatsspoorwegen, het toenmalige Ministerie van Spoorwegen[2].
Hij zal deelnemen aan het “Concours flamand de 1913 pour le recrutement de gardes”. Hij haalt een goede score voor elk onderdeel van de verplichte testen: schoonschrift, Vlaamse taal, Franse taal, wiskunde en aardrijkskunde. Gelukkig voor hem dienen de facultatieve onderdelen enkel om bijkomende punten te behalen. Hij rijft wel extra punten binnen met bestuursvakken, maar zijn Duits opstel levert niets op. “Die élephant ist ein grosz thiere, dasz hundert und auch zwei hundert jahre alt wesen” maakt weinig indruk op de jury!
Lectuur van het toenmalig examenreglement levert leuke weetjes op. Zo lezen we: “op straf van uitsluiting van den wedstrijd en van elk lateren wedstrijd mogen de candidaten, gedurende de schriftelijke proef, geene gemeenschap hebben hetzij onderling, hetzij met den buiten, of gebruik maken van boeken, kaarten of aanteekeningen hoe ook genaamd.”
Aangezien hij niet onmiddellijk wordt opgeroepen als wachter, gaat hij op 1 oktober 1913 aan de slag bij het Ministerie van Financiën. Hij meldt op 13 februari 1914 aan de Minister van Spoorwegen zijn adreswijziging naar Gooreind-bij-Wuustwezel waar hij intussen aan de slag is als tijdelijk douanebeambte. Een maand later wordt hij gekeurd door een dokter van de examencommissie van de staatsspoorwegen als geschikt voor de dienst als “garde”.
Op 21 april 1914 stuurt de stationschef van Zandbergen de chef van de halte Appelterre met een oproepingsnota naar huize Cieters. De documenten zijn vergezeld van een vrijbiljet om zich te begeven naar het station Brussel-Noord waar hij aangesteld is als tijdelijk wachter (treinbegeleider). Dit betekent de start van zijn lange loopbaan bij de spoorwegen.
- Zijn deelname aan de Eerste Wereldoorlog
Op vrijdag 31 juli 1914 verzekert treinwachter Joseph Cieters de semi-directe treindienst Brussel-Oostende en een omnibustrein Oostende-Brussel. Tijdens deze laatste rit verneemt hij van de stationschef van Ternat dat de mobilisatie afgekondigd is en dat alle klassen zo spoedig mogelijk hun eenheid moeten vervoegen. Midden in de nacht komt een politieagent hem zijn marsorder afgeven om binnen de 24 uur zijn eenheid in Hemiksem te vervoegen. Hij neemt in de ochtend van 1 augustus afscheid van het echtpaar dat hem een kamer verhuurt in de buurt van het station Brussel-Noord. Hij schrijft in zijn dagboek: “Misschien tot over een drie- à viertal weken.”
De verwarring onder de bevolking is groot. Hij trekt met het zesde linieregiment ten strijde richting Leuven. Ze verblijven in verschillende dorpen zoals Winksele, Herent en Kessel-Lo. Al in de tweede week van de oorlog vermeldt hij in zijn dagboek dat goed nieuws over de oorlog schaars is. Op 19 augustus komt Aarschot zwaar onder druk. Zijn compagnie wordt teruggetrokken, en kort nadien gaat het nieuws rond van een algemene terugtrekking binnen de fortengordel rond Antwerpen. Deze terugtocht (“het leek meer op een wanordelijke vlucht”) wordt een lange strijdmars, met honger en dorst, weinig slaap, en van vele gewonden en doden.
De burgers van de gemeentes waar zijn compagnie doortrekt, helpen hen waar ze kunnen. Maar hij wordt ook geconfronteerd met de vluchtelingenstroom: “een afschuwelijk spektakel. Al die mensen met kar of kruiwagen, wenend, half gekleed, vol verdriet, vluchtend uit schrik voor de Duitsers, en de calvarietocht bleef maar duren, nog schrijnender.” Zijn compagnie belandt in Lier en blijft er enkele dagen.
Op 24 augustus vangt hij geruchten op dat de Duitsers snel zouden doorstoten naar Frankrijk via Ninove, Geraardsbergen en Oudenaarde. “Met pijn in het hart dacht ik aan al degenen die mij dierbaar waren in mijn geboortedorp, waar de Duitsers misschien doorgetrokken waren en alles op hun doortocht platgebrand hadden. Wat een droevig lot is hen wellicht overkomen!! Dat de goede God er moge voor zorgen dat ze gans de oorlog van rampspoed mogen gespaard blijven. Ik voelde een soort haat in mij opkomen en was belust op wraak. Ik dacht aan iedereen en dat maakte mij ongerust.”
Op 25 en 26 augustus neemt het zesde linieregiment deel aan een uitval richting Wespelaar. Hij wordt er geconfronteerd met vele dode Belgische soldaten. “De kogels vlogen ons om de oren.”
Eind augustus 1914 trekt zijn compagnie terug tot de fortengordel in Broechem. Dankzij een bezoek van zijn broer ontvangt hij wat nieuws van zijn familie. Begin september ontvangt hij per dag 2,10 frank soldij, maar daar moet hij wel bepaalde onderhoudskosten zelf van betalen.
Op 9 september komt het Belgische leger een tweede maal uit zijn versterkte stelling. Hij rukt met zijn regiment terug op naar Wezemaal, Leuven en Aarschot. Ter hoogte van Holsbeek moet hij op 10 september met zijn makkers dekking zoeken in een aardappelveld, omdat de Duitsers hen beschieten vanuit nabijgelegen huizen. Hij wordt geraakt door een vijandige kogel. Gelukkig kan hij nog lopen, en hij rept zich dan ook snel naar achter, in een bos tot bij een brancardier. De wonde aan zijn rechterbovenarm wordt snel afgebonden, want hij verliest veel bloed. In een totale chaos neemt hij plaats in een ziekenwagen van het Rode Kruis tussen Holsbeek en Wezemaal, op de baan naar Rotselaar. Pas enkele uren later komen ze toe aan het tijdelijk hospitaal van het klooster van OLV-Waver. Dezelfde avond wordt hij met een auto naar het ziekenhuis in Lier gevoerd. Na een nacht met veel pijn en zonder slaap dient hij zelf naar het station van Lier te stappen en er die middag een trein met een honderdtal gekwetsten te nemen naar Antwerpen. Daar neemt hij de tram naar een ziekenhuis in de Durletstraat. Er verblijven al heel wat gewonde soldaten.
De dag daarop wordt de pijn onderhoudbaar: “Ik heb bijna niet geslapen, de pijn was te erg. Ik heb geweend als een kind, ik dacht aan mijn ouders en mijn verloofde. Mijn rechterarm was stram, mijn nek en wangen gezwollen. Ik kon mijn mond niet openen en mijn hoofd niet bewegen. Een verpleegster voedde mij melk en bouillon met een lepel. Ik kloeg over grote pijn. Enkele minuten nadien voerden twee verpleegsters me naar de operatiezaal, waar ik volledig naakt op de operatietafel gelegd werd. Er waren meerdere artsen aanwezig. Ze onderzochten me en ik verloor het bewustzijn. Een Duitse kogel werd uit mijn rechterarm gehaald, waarna de pijn verzachtte. Daarna werd ik weer in mijn bed gelegd. De pijn was nu draaglijk.”
Pas na veertien dagen verblijf in dit ziekenhuis kan hij terug zijn mond openen en zacht voedsel kauwen. Hij zal nog tweemaal verplaatst worden naar andere ziekenhuizen in Antwerpen, tot ook hij op 8 oktober de aftocht van het Belgische leger richting Yser zal volgen. Na een tussenstap in een hospitaal in Oostende belandt hij in Duinkerke, waar hij op 14 oktober de boot neemt en een paar dagen later ontscheept in Southampton. In Engeland zal hij verblijven in ziekenhuizen in Lincoln en Nottingham. Een maand later is hij hersteld: op 24 november vertrekt hij naar de loopgraven aan het front dat intussen gestabiliseerd is aan de Yser.
De oorlogsjaren in de loopgraven zijn hard en eentonig. Een vast ritme van 4 dagen loopgraven, 4 dagen voorpost en 4 dagen kantonnement (te Lo-Reninge) regeert het soldatenleven. Heel uitzonderlijk krijgen de soldaten verlof, en mogen ze de tram nemen naar De Panne. Zo geniet mijn grootvader met zijn regiment in augustus 1915 van 12 dagen rust. Hij huurt er voor deze periode een comfortabele kamer tegen 1 frank/nacht. Hij slaapt heerlijk in een bed met ressorts, wat hij dan al zolang heeft moeten ontberen. Hij ziet tijdens dit verlof tot zijn groot genoegen ook verschillende soldaten terug afkomstig uit Appelterre-Eichem. Maar zelfs dan is de oorlog nooit veraf. Ook De Panne wordt soms gebombardeerd door Duitse vliegtuigen. En dagelijks zijn er de legeroefeningen op het strand of in de duinen.
De mannen werken dagelijks aan het herstellen en versterken van de loopgraven ter hoogte van Oudekapelle en Nieuwkapelle, enkele kilometers ten zuiden van Diksmuide. Ratten, muizen, vlooien, luizen, muggen,... zijn hun dagelijks lot. Mijn grootvader schrijft af en toe in zijn dagboek hoe de ratten weer de helft van zijn homp brood hebben opgepeuzeld. De soldaten slapen meestal op vuil stro. Regelmatige beschietingen en bombardementen zijn geen nieuws meer voor Joseph Cieters.
Heel sporadisch ontvangt hij brieven van het thuisfront en pakketjes van zijn soldatenmeter zuster Lilian Birkin en van Mr Dale uit Nottingham.
Met Nieuwjaar 1916 ontvangen de soldaten als nieuwjaarsgeschenkje 250 gr. fijne tabak, een sjaal (gift van de koning) en 5 Engelse sigaretten en een kleiner pakje tabak (gift van Minister Vandervelde).
Mijn grootvader wordt eind september 1916 kort opgenomen in het ziekenhuis van Gijverinkhove wegens verzwakkingsverschijnselen.
In zijn dagboeken denkt hij regelmatig terug aan zijn verloofde Elise Berkenbosch. Hij smacht naar haar en naar het einde van de oorlog.
Begin 1917 volgt hij een opleiding te Bray-dunes voor instructie van de mitrailleur. Februari 1917 is bijzonder hard: de meeste soldaten zijn ziek door de barre koude en het gebrek aan eetbaar voedsel (bevroren brood!). Veel mannen kopen zelf brood of ander eten, omdat ze te weinig ontvangen van het leger. Hijzelf komt deze zeer moeilijke periode te boven door het regelmatig drinken van warme melk, die hij bij een boer aankoopt.
Eind februari wordt hem meegedeeld dat hij (sergeant) samen met 2 korporaals en 15 soldaten naar het opleidingskamp van Fécamp wordt gestuurd, voor een opleiding in granaten. Hij is blij met deze aankondiging, want dit betekent weg van het kanon en het gevaar. De lange reis naar Normandië is een heel avontuur. Eerst met tram en onverlichte trein naar Frankrijk. Kort voor Dieppe breekt de trein in twee als gevolg van een bruuske stop. In Dieppe moet de trein een ganse namiddag wachten alvorens te verder mogen rijden. Ondanks het verbod profiteren een groot aantal soldaten om de stad in te trekken. Velen komen kort voor het vertrekuur dronken terug naar de trein…. Na 2 dagen komen ze in Fécamp toe, “een stad twee- tot driemaal Ninove”. Ze leren werken met de granaatwerpers Delattre. Rechtopstaand moeten ze een granaat 30 meter ver kunnen gooien, en 20 meter op de knieën.
’s Avonds tussen 18 en 21 uur mogen ze de kazerne verlaten. Sommige soldaten zoals Joseph Cieters gaan naar de ontspanningszaal van de Cercle Militaire. Maar sommigen worden gelokt door de “maisons de plaisir”. Naar wat men vertelt betaalde men de dames van plezier 1,50 , 2 of 3 frank + 1,10 frank voor de kamer. Blijkbaar een uitgebreide tarievenlijst… Misschien beter de cinema, met 6 verschillende prijzen voor de plaatsen: van 0,75 tot 2,5 frank. Halve prijs voor de militairen, maar wel 0,10 frank oorlogstaks op ieder ticketje.
De soldaten wonen in Fécamp regelmatig de mis bij, samen met een aantal vluchtelingen en lokale burgers. Tijdens de mis wordt ook een sermoen in het Vlaams voorgelezen.
Hij slaagt in de theorie en praktische proeven, en vertrekt op 10 maart 2017 terug naar het Vlaamse front. Onderweg merkt hij Oostenrijkse krijgsgevangenen op die aan de spoorlijnen werken. In Calais overnacht hij één nacht, en ziet er in de haven Engelse oorlogsschepen en Franse duikboten.
1917 blijft echter een extreem moeilijk jaar, want van april tot juli vertoeft hij als gevolg van zijn verzwakte toestand in verschillende Franse hospitalen.
Eind juli 1917 wordt hij benoemd tot eerste sergeant. Over het einde van de krijgsverrichtingen hebben we geen informatie, aangezien zijn dagboek stopt in juli 1918. Op 18 november keert hij met het leger terug naar Antwerpen. Eindelijk ziet hij zijn ouders terug als hij van 24/11 tot 2/12/18 op verlof mag naar huis.
- Zijn verdere leven na de Wapenstilstand
Mijn grootvader blijft in militaire dienst tot 4 september 1919. Hij wordt verschillende malen gedecoreerd voor zijn krijgsdiensten, en draagt fier 8 frontstrepen.
Na de militaire dienst gaat hij terug aan de slag bij de Staatsspoorwegen als wachter. In 1923 wordt hij gepromoveerd tot dienstdoend hoofdwachter met standplaats in Schaarbeek. In 1925 wordt hij benoemd als hoofdwachter. In 1935 krijgt hij de toelating om met zijn gezin vanuit Schaarbeek te verhuizen naar Appelterre “voor de gezondheid van mijn vrouw en kinderen”. Zijn nieuwe werkdepot wordt Denderleeuw.
Op persoonlijk vlak krijgt hij opnieuw heel wat tegenslagen te verwerken. Van zijn verloofde Elise is na de oorlog geen sprake meer in de documenten waarover we beschikken… verdwenen in de mist der tijden.
Hij trouwt in 1920 met Flore Marie Emma Vantieghem, 11 jaar jonger dan hemzelf. Zij is afkomstig uit Waarmaarde (Avelgem). Helaas overlijdt zij reeds op 9 juli 1922.
Eind 1923 treedt hij in het huwelijk met naaister Maria Van Bellingen, afkomstig uit zijn geboortedorp. Drie dochters worden geboren: José (1924), Suzanne (1927) en Hilda (1930). Opnieuw slaat het noodlot toe: complicaties bij de geboorte leiden tot het overlijden van zijn vrouw. Dochtertje Hilda is op haar sterfdag 21/5/1930 16 dagen oud.
In het personeelsdossier van Joseph Cieters bij de NMBS vinden we een document “Voorstel tot vergoeding voor buitengewonen toestand” uit augustus 1930. Daarin vraagt de stationschef van Schaarbeek een humanitaire daad van de maatschappij voor deze hulpbehoevende weduwnaar met drie kleine kinderen.
De dienstbestuurder van het hoger bestuur vult aan: “Hoofdwachter Cieters heeft nog 6788 frank schuld welke hij met zijn gewoone inkomsten niet kan vereffenen. Hij verdient m.i. dat het Beheer hem ter hulp kome om uit dezen neteligen toestand te geraken”. Op de achterzijde van het document worden de hoge kosten opgesomd: dokter, medicijnen, begrafeniskosten,... De administratie controleert vertrouwelijk bij de burgemeester van Appelterre-Eichem of andere familieleden mijn grootvader ter hulp kunnen komen. Helaas moet deze ambtenaar hierop negatief antwoorden. Bij besluit van 25/9/1930 kent de NMBS hem een hulpgeld ter waarde van 1000 frank toe.
Op 30 mei 1931 trouwt Joseph Cieters met mijn grootmoeder Mariette Van Bellingen. Zij is de jongere zus van zijn overleden echtgenote. Zij zal de drie dochters uit het eerste huwelijk altijd als haar eigen kinderen behandelen. Uit het derde huwelijk volgen nog dochter Mia (1933) en zoon André (1938). Bij de geboorte van mijn vader is Joseph Cieters 49 jaar oud.
In 1942 wordt het gezin terug getroffen: de 15-jarige Suzanne sterft aan tuberculose.
In december 1946 gaat hij met verdiend pensioen in de graad van eerste hoofdwachter. Hij overlijdt in 1962. Mijn grootmoeder zal hem nog vele jaren overleven. In 2000 overlijdt zij op honderdjarige leeftijd.
“Eerbetoon aan mijn grootvader”
Hans Cieters
[1] Hij zal één van de laatste lotelingen zijn voor het Belgisch Leger, want in de loop van 1909 wordt de verplichte dienstplicht voor één zoon per gezin ingevoerd.
[2] Pas in 1926 wordt de NMBS opgericht.