In de voormiddag verwittigden burgers per fiets ons dat er een twintigtal Duitse Ulanen in de buurt waren. Tegen de middag staken deze inderdaad de brug over de Demer over, met één van onze soldaten, die een Duitse ruiter neergeschoten had. De Duitsers verscholen zich meestal in de bossen. In de namiddag werden ons telefonisch gemeld dat ze zich in de buurt van Rotselaar ophielden. Daarop vertrok een sectie van mijn compagnie met de trein naar Rotselaar om die Duitsers te doden of gevangen te nemen. Aangezien ze reeds verdwenen waren, keerden onze mannen onverrichterzake terug, zonder overwinning.
Ik moest mij bij de luitenant melden, op de steenweg, een tweehonderd meter van de spoorlijn Aarschot-Leuven. Rond 18u kwamen er vijf treinen vol soldaten aan. Ze kwamen uit de buurt van Landen en Tienen en dienden als versterkingen, hetgeen toch iets wou zeggen. Langs de weg was er ook een voortdurende doortocht van wagens en kanonnen om hun stellingen in te nemen.
’s Nachts hielden we om beurt de wacht en sliepen in de gracht. Ik heb een luide ontploffing gehoord: onze genie heeft de voornaamste brug over de Demer opgeblazen. Donkere nacht.