Zondag 6 juni was een prachtige voorzomerse dag geweest. In Gent, hoofdplaats van het Etappengebiet van het 4de Duitse leger, zaten de terrassen aan de Kouter en de Korenmarkt overvol, zowel met burgers als soldaten. Bij valavond bemerkten ze vier luchtschepen, die dreigend en bijna geruisloos overvaarden. LZ36-L9, basis onbekend, LZ37 en LZ39, vertrokken vanop de basis in Etterbeek, en LZ38, vertrokken vanuit Evere, vormden een konvooi om Londen te bombarderen. LZ38, nochtans veruit de grootste en modernste van de vier zeppelins, kampte vrij snel met motorproblemen en Hauptmann Erich Linnarz gaf het bevel om terug te keren. De andere drie volgden de gebruikelijke vluchtroute van Gent via Brugge naar Oostende, maar kregen onverwacht via de boordradio het bevel de raid naar Londen af te breken en Calais aan te vallen. Dichte mist boven de Noordzee en het zuiden van Engeland maakten de oversteek quasi onmogelijk. LZ37, onder het commando van Oberleutnant Otto van der Haegen, en LZ39, met bevelvoerder Hauptmann Hans Masius, volgden hun nieuwe bevelen stipt op en bombardeerden de spoorweginstallaties van Calais. Marineluchtschip LZ36-L9 zette zijn oorspronkelijke vaart verder, waarschijnlijk omdat het radiocontact was verbroken. Aangezien Londen in een dichte mist lag, liet Kapitänleutnant Heinrich Mathy zijn bommen afgooien op Hull. Daar werden vierentwintig inwoners gedood en veertig verwond.
De Britse kustwacht van Hunstanton in Norfolk had echter de radioberichten van de Duitse Admiraliteit aan de drie zeppelins onderschept. In de late avond kreeg Commander Longmore van de Royal Naval Air Service - 1st Wing de mededeling van de Britse Admiraliteit dat LZ37 en LZ39 op doortocht waren in zijn sector langs de Belgisch-Franse kust en dat LZ38 op terugweg was naar zijn basis in Evere. Twee eskaders van twee vliegtuigen werden vanop de vooruitgeschoven basis Ten Bogaerde in Veurne uitgestuurd. Lieutenant Wilson en Lieutenant Mills kregen de opdracht de zeppelinbasis in Evere aan te vallen en Lieutenant Rose en Sublieutenant Warneford dienden LZ37 en LZ39 op te wachten. Rose kreeg echter pech; de verlichting van zijn boordinstrumenten viel uit en hij moest terugkeren naar Veurne. Hij gaf teken aan Warneford om de missie af te breken, maar die ging op eigen houtje door. Rond half twee in de nacht van 7 juni bereikten Wilson en Mills de basis in Evere en dropten daar hun granaten op de hangars, waarbij de met motorpech teruggekeerde LZ38 werd vernietigd. De basis was maanden buiten gebruik.
Rond twee uur vloog Sublieutenant Reginald Warneford boven de Brugsevaart toen hij LZ37 spotte in de buurt van Lovendegem. De zeppelin had een technisch probleem aan het stuurmechanisme en vaarde opmerkelijk laag, waarschijnlijk door een gaslek. Terugkeren naar zijn basis in Etterbeek was geen optie en commandant Otto van der Haegen had van de Duitse Admiraliteit de toelating gekregen om te landen op de basis van Gontrode. Aan boord werd de landing ingezet. De boordschutter van de mitrailleurpost op het dek was al naar de gondel vooraan afgedaald, wat nadien een blunder bleek. Toen de Morane-Saulnier-L van Warneford opdook, werd hij vanuit de gondels bestookt met zware mitrailleurs. Hij moest noodgedwongen hoogte maken op een behoorlijke afstand van de zeppelin. Bij een tweede aanval slaagde de piloot er evenwel in boven het dalende luchtschip te komen. Buiten het bereik van de boordschutters en boven de Gentse Palinghuizen wierp hij zes Halesgranaten af. Eén ervan trof de romp van de LZ37 en zette het gas in lichterlaaie. Er volgde een geweldige explosie met een luchtverplaatsing als een tornado. Het toestel van Warneford werd weggeslingerd en ondersteboven gekeerd, zodat hij een noodlanding moest uitvoeren.
LZ37 dreef brandend verder over de spoorweg aan de Dampoort; zijn gascellen explodeerden één na één. Van de Brugse Poort tot Sint-Amandsberg liet het luchtschip een spoor van gloeiende en smeulende brokstukken en smeltend aluminium achter. Een wrakstuk sloeg door het dak van het huisje van Sidonie Maes in het Sint-Elisabethbegijnhof. Het begijntje werd slechts licht gewond aan de benen, maar haar negenjarig nichtje Odile, dat bij haar logeerde, kwam daarbij om het leven. Even later braken de twee gondels af en scheurde het luchtschip in twee. De voorkant sloeg te pletter op het klooster van de zusters van Onze-Lieve-Vrouw Visitatie en bleef naast het klooster en gedeeltelijk voor de Sint-Amanduskerk liggen. Het achterste gedeelte viel schuin over de Gentstraat en op het kerkplein. Het klooster werd zwaar beschadigd, een motor viel door het dak en er brak brand uit in de stallen van het neerhof. De gebouwen van het externaat en de clôture, de slaapzaal van de zusters, werden door de uitslaande brand vernield. Zuster Elisa, in de wereld Maria Joanna Coolsen, kwam om in de vlammen. Zuster Longina, geboren Pharaïlde De Kerckhove, werd vreselijk verbrand in het aangezicht; zij zou de ramp elf jaar overleven.
Een massa nieuwsgierigen stroomde onmiddellijk toe, de lokale politie trachtte de orde te handhaven. De Gentse brandweer kwam snel ter plaatse en had na drie kwartier de brand onder controle. Van zodra Duitse gendarmes en soldaten aankwamen, namen die op bevel van hun officieren de ordehandhaving over en grendelden ze het rampgebied volledig af. Alleen dokters, priesters en ambulanciers werden toegelaten. Ziekenwagens van het Rode Kruis voerden de lijken van de Duitse gesneuvelden af naar het militair hospitaal in de Ekkergemstraat. Een honderdtal soldaten begonnen onmiddellijk met het opruimen van de site. De brokstukken werden in een veertigtal vrachtwagens geladen. Op dinsdag 8 juni werd het puin geruimd en op woensdag 9 juni werden de Antwerpsesteenweg en de Gentstraat vrijgegeven voor het normale verkeer. Enkele dagen later werden de wrakstukken van LZ37 in het Sint-Pietersstation op treinwagons geladen. Zij droegen het opvallende opschrift “Französischer Zeppelin” om de Duitse nederlaag te maskeren.
Zuster Elisa werd op dinsdag 8 juni begraven op het kerkhof van Sint-Amandsberg, na de rouwmis in de kloosterkapel van Onze-Lieve-Vrouw Visitatie. De dag nadien werd de kleine Odile Maes begraven op hetzelfde kerkhof, na een dienst in de kerk van het Sint-Elisabethbegijnhof, en had de begrafenisplechtigheid plaats voor de bemanning van LZ37. Zes lijkwagens vervoerden de stoffelijke resten van het militair hospitaal naar de Gentse Westerbegraafplaats. Een militair muziekkorps speelde treurmarsen. Zestien pelotons soldaten gingen de acht kisten voor, die elk door zes soldaten werden gedragen. Officieren, evangelische predikanten en een katholieke aalmoezenier hielden redevoeringen voor een driehonderdtal aanwezigen, meestal militairen van de Duitse eenheden die in en rond Gent waren gelegerd. De bemanningsleden van LZ37 werden oorspronkelijk begraven op de gemengde oorlogsbegraafplaats, waar ook honderden Belgen, Fransen, Italianen, Britten en Russen rustten, maar werden enkele maanden later overgebracht naar het nieuwe Duitse Ehrenfriedhof. De welgestelde familie van Kurt Ackermann uit Berlijn vroeg in september 1916 aan het Gentse stadsbestuur een concessie aan, waarop beide Oberleutnanten nogmaals werden herbegraven. De Duitse overheid liet daar nadien een monument oprichten dat werd ingehuldigd in 1917. Otto van der Haegen en Kurt Ackermann rusten nog steeds aan de voet van dat gedenkteken op de Westerbegraafplaats. De andere manschappen van LZ37 werden op één na in 1956 herbegraven op het Duitse militaire kerkhof van Vladslo bij Diksmuide.
Wij wensen hier ook uitdrukkelijk Marc Van Der Haegen, verwant aan Otto, te bedanken voor de redactie van de artikels die we publiceren in verband met de neergestorte zeppelin.
Het hele verhaal en nog veel meer wordt ook gepubliceerd in de derde oorlogskrant die verschijnt op 15 juni e.k.