Het waterpeil stijgt nog. In de namiddag komen vliegtuigen de muur bestoken en wordt hij met zware kanonnen beschoten. Het resultaat is goed, want tegen de avond is het water al twintig centimeter gezakt. Terug naar Avekapelle, waar ik een walgelijke historie beleef ! Rond 21.45 uur brengen ze een aalmoezenier en zijn ordonnans smoordronken in mijn medische post. Ze hebben zich bezat aan alcohol, die voor de manschappen was bestemd. Ik leg de priester op een brancard, waarop hij meteen begint te snurken, terwijl de ordonnans zijn roes uitslaapt op een hoek van de tafel. Vijf minuten later komt iemand voor de aalmoezenier om een document dat onmiddellijk
naar de divisie moet worden gezonden. Om zijn gezicht te redden, antwoord ik dat hij ziek is en ’s anderendaags het gevraagde zal bezorgen. Omstreeks 23.00 uur wordt hij een beetje wakker en roept tweemaal:Constant, n.(om) de d.(ieu)! Daarna draait hij zich om en begint op mijn vloer te wateren. Ik ben natuurlijk boos, schud hem dooreen en vraag hem of hij soms denkt in een varkensstal te zijn. Hij mompelt iets onverstaanbaars en herbegint met ronken. Dan scheer ik de ordonnans vast en beveel hem aanstonds de vloer te reinigen, wat hij na hevig tegenstribbelen doet. Ik kan dit walgelijke schouwspel niet langer aanzien of ruiken en ga buiten om een luchtje te scheppen. Na ongeveer een half uur kom ik terug en wat vind ik tot mijn uiterste verwarring?! De aalmoezenier plat op de rug en zijn ordonnans plat op zijnen buik in zijn armen, alles onder de sargiën (dekens) gedekt. Ik kan me niet langer bedwingen, grijp de ordonnans vast en gooi hem aan de deur. De nacht gaat voorbij, enkel gesnurk van de onwaardige priester en zijn gestotter: ‘Constant, n. de d’.