Ik zie mijn broer Jules terug.
30 maart
Voor het geval er ons iets overkomt, moeten we laten weten welke kist we willen. Een in wit hout krijgen we gratis met een kruis en een kleine begrafenisdienst erbij. Voor een eiken of zinken kist moeten we betalen. Ik vraag er een in wit hout. 29 maart
De Duitsers vallen aan, nu tegen de Loopgraaf van Luc. Ze komen steeds opnieuw opzetten, maar worden telkens met geweer en granaatvuur teruggeworpen. ’s Avonds vertrekken we tegen middernacht naar het kamp Malmaison. 26 maart
Luitenant Busine komt om het leven door een kogel in de borst. 23, 24, 25 maart
Kalm, maar toch gemiddeld drie doden en een tiental gewonden. 22 maart
Onze aalmoezenier draagt een mis op in mijn abri en samen met anderen ga ik ter H. Tafel. Ik dank God vurig dat Hij mij heeft willen sparen doorheen de voorbije woelige dagen en smeek hem ook zo verder mijn dierbare familie te willen helpen en bijstaan. Heel de dag blijft het tamelijk rustig, ik krijg enkel gewonden te verzorgen. Iets wat me waarlijk getroffen heeft, is dat al die gewonden, en vooral zij die het ergst toegetakeld zijn, tijdens de verzorging die enkele woorden blijven herhalen: ‘Het is voor het Vaderland!’ Is het een slogan die ze gewoonlijk half schertsend, bij ieder ongemak dat het soldatenleven meebrengt, herhalen? In elk geval hebben die woorden in deze tragische omstandigheden een verheven betekenis en ik voel telkens een rilling door me heen als ik ze door die martelaars hoor mompelen. ’s Avonds vertrek ik naar de Poste Durand in Nieuwpoort, waar mijn bataljon in reserve gaat liggen. Onze totale verliezen tijdens de voorbije drie dagen: 223 doden en gewonden. 21 maart
Gistermorgen bleef alles kalm, in de namiddag verzorgde ik enkele gewonden. Vorige nacht werd ik viermaal gewekt om gewonden te verzorgen. Om 05.00 uur krijgen we gasalarm. Een hevige beschieting met mosterdgasgranaten en andere gassen woedt op heel ons front en verplicht ons het gasmasker op te zetten. Buiten is het nog donker en je kunt niet zien of de gasrook in de lucht hangt. Gewonden worden aangebracht, onder wie luitenant De Coene, die ik allen moet verzorgen met het gasmasker op. Het is uiterst lastig werken, want ik heb moeite om adem te halen. Ondertussen komen nog halfverstikte mannen binnen, wat me verwittigt voor het gevaar. Als ik mijn masker ook maar even oplicht, zal ik niet alleen hetzelfde lot of nog erger ondergaan, tevens zullen al mijn zieken en gewonden zonder hulp blijven. Door die gedachte aangespoord werk ik voort, terwijl mijn borst hijgend als een blaasbalg in een smidse naar lucht snakt. Algauw begin ik te voelen dat de stikstof vat krijgt op mij, want bij herhaling moet ik niezen en braken in mijn masker. Toch mag ik het niet afzetten. Maar de brilglazen verduisteren dermate, dat alles voor mijn ogen begint te schemeren en ik alle werk moet staken. Mijn oren ruisen, mijn hoofd gloeit en ik voel dat het zo niet kan voortduren. Ik denk aan mijn vrouwke en aan mijn lieve kindertjes en vraag me angstig af wat er van hen zal worden. Ik beveel ze aan bij Onze-Lieve-Heer en offer mijn lijden op voor hun geluk en welzijn. Dan prevel ik een akte van berouw en bereid me voor op het ergste… Hoelang ik zo bleef liggen, kan ik niet vertellen. Iemand heeft me een Tissant-apparaat opgezet, waardoor stilaan gezondere lucht in mijn longen komt. Ik herleef… Met knikkende knieën en bevende handen herbegin ik met werken zoveel ik kan. Aan allen die op me wachten breng ik in de mate van het mogelijke hulp en redding. Om 08.00 uur wordt het gasalarm afgeblazen, niettemin voel ik de hele dag een onverdraaglijke hitte in heel mijn lichaam. Er is geen gelegenheid om een ogenblik rust te nemen. Ik zou zo graag een beetje slapen. En weten dat vandaag de lente begint en dat de zon helder en koesterend aan de hemel blinkt. De natuur versiert zich voor een nieuw leven. Leven? Alles rond mij getuigt van dood en vernieling! In de namiddag vallen er zware granaten heel dicht tegen mijn medische post. Als één enkele raak zou zijn, dan liggen we onder het puin begraven. Gelukkig dat er meer plaats naast is. 19 maart
Ik moet naar de post van Sint-Joris (Vache Crevée). Ons bataljon moet koste wathet kost de twee andere posten heroveren. In de namiddag trekken onze verkenners uit en zonder enige weerstand maken ze zich van alles meester. Ik verpleeg nog 25 nieuwe gewonden, vooral in de namiddag. Tegen de avond krijg ik bevel om met een speciaal team het slagveld door te lopen om de doden weg te halen en tevens te zien of er geen gewonden meer liggen. Ik trek de IJzer over op een vlot, volg de overkant tot tegen de briquetterie (steenbakkerij), neem daar de vaart van Plassendale en kom weldra ter plaatse. De maan schijnt, maar een fijne regen heeft de bodem in modder herschapen. Met moeite vind ik onze ongelukkige jongens, die in alle houdingen op het verschrikkelijk doorploegde land liggen. Velen lijken enkel te slapen, anderen zijn ijselijk verminkt. Anderen liggen er samen met Duitsers. Nog verderop liggen alleen vijandelijke lijken. En tussen al die doden houden onze dappere overlevenden stil en stom de wacht. Met de handen aan het geweer houden ze de ogen star op de vijand gericht, die op enkele meters van ons ligt te loeren. Onze helden houden daar stand in groepjes van twee of drie man in granaatputten. Sinds twee dagen hebben ze bijna niets te eten of te drinken gekregen en dat nog te midden van al die emoties bovenop de gaswalmen kruitrook, die keel, longen en darmen doen branden. Wie zal zich ooit het honderdste deel kunnen inbeelden van de pijn, de angst en de ontbering die onze arme jongens moeten doorstaan? Voor het ogenblik is alles stil op het slagveld, soms sissen enkele geweer- of mitrailleurkogels voorbij. Tegen 04.00 uur zijn de meeste lijken weggeruimd en keer ik doodmoe naar mijn post terug, met een triestig hart na al die treurige taferelen die ik vannacht heb doorgemaakt. 18 maart
Sinds gisteren ben ik met mijn bataljon in Oostduinkerke (kamp Malmaison). Vorige nacht beleefden we een hevige gasbeschieting. Gedurende anderhalf uur moesten we de maskers op hebben. Zes mannen zijn lichtjes van streek, omdat zij niet rap genoeg hun maskers opgezet hebben. Vanmorgen vallen de Duitsers nog eens aan in de sector Nieuwpoort. Voor ons wordt alarm geblazen en we staan klaar om onze makkers in de eerste lijnen hulp te bieden. Maar de aanval wordt afgeslagen en wij mogen weer in onze hutjes kruipen om wat rust te nemen. Om 12.00 uur wordt nieuw alarm geblazen voor onze compagnie, die het bevel krijgt om als versterking naar Nieuwpoort te trekken. Alle wegen naar onze stellingen worden zwaar bestookt. Onze weg loopt eerst door Oostduinkerke-dorp, waar op de Kruisstraat met zware kalibers wordt geschoten. Met kleine groepjes lopen we erdoor, gelukkig zonder verliezen. Van daar trekken we in dezelfde orde verder naar Wulpen. Ik trek daar een dorpswinkeltje binnen om er wat eten te kopen, onder andere twee rauwe eieren, die ik in het zakje van mijn masker berg. Daarna rukken we langs de vaart verder op. Als onze majoor Flémal met de eerste mannen over de brug sluipt (Pelikaanbrug), heeft de Duitse (kabel)ballon ons opgemerkt en gemeld aan de artillerie. Het volgende ogenblik liggen brug en weg onder kanonvuur. Het wordt bijna onmogelijk nog een voet te verplaatsen en toch kruipen we tegen de dijk aan van boom tot boom tot tegen het water. Op mijn plaats aan het staartje van de kolonne vraag ik me af hoe dat spelletje zal aflopen en ik volg zo goed ik kan, gedrongen tegen de dijk. Zo raak ik heelhuids bij de brug. Op dat ogenblik wordt het hachelijk. Al onze kanonnen links uit het driehoekige bos en uit de duinen spuwen hun trommelvuur. De Duitse granaten gieten een zee van moordend ijzer over heel Nieuwpoort en daartussenin mitrailleren Duitse vliegtuigen onze jongens vanop nauwelijks vijftig meter hoogte. Vooruit! Vooruit! Met de laatste compagnie ben ik helaas nog vijfhonderd meter van de onderaardse gang die ons moet redden. En ik moet er nochtans door. Tien passen lopen, dan op de buik tegen de aarde geplakt. Op en rond mij warrelen steenbrokken, kladden modder en water. Een dikke stikwalm van rook en stof brandt in mijn keel en instinctmatig grijp ik naar mijn gasmasker. Maar in welke toestand trek ik het uit het zakje? De rauwe eieren zijn natuurlijk gebroken, omdat ik er bij herhaling bovenop ben gevallen. Niettegenstaande al mijn angst en mijn hartenklop krijg ik zin om te lachen. Maar dat duurt maar een seconde. Nu bestoken de vliegtuigen ons met een soort projectielen die vuursprankelend openkletsen, terwijl het maar granaten en shrapnels blijft regenen. Het is om gek te worden. Op dat ogenblik sla ik echt door, want ik spring recht, gevolgd door een brancardier die naast mij huilt en roept, en storm recht voor me uit zo rap als mijn benen me dragen kunnen. Ik loop de onderaardse gang voorbij zonder hem op te merken en bereik de eerste huizen van Nieuwpoort. Voor mij opent zich een straat, waarvan wankelende puinen mij als spoken stenen en schroot toegooien. Bij iedere ontploffing word ik rechts of links gegooid, maar ik ben als gevoelloos en word vooruit gedreven zonder iets te willen of te beraden. Mijn ogen, keel en longen staan als in brand. Ik loop voort, altijd voort tot ik een driehonderd meter verder bij een grote Rodekruisvlag uitkom, die boven een goed versterkte kelder uitsteekt. Daar weigeren mijn benen me verder te dragen en rol ik uitgeput en ademloos de trappen af. Ik ben gered! Na tien minuten rust en een warme koffie moet ik aan het werk, want de gewonden komen ook in bosjes aan. Dan verneem ik waarom we te hulp geroepen zijn. ’s Morgens waren de Duitsers ongemerkt in onze voorposten geraakt en hadden die allemaal kunnen innemen. Onze artillerie was te laat tussengekomen om de tegenaanval te doen slagen en de tegenaanval van onze jongens werd afgeslagen. Bovendien kwamen nog steeds nieuwe Duitse versterkingen aan om onze verdere linies te bestormen. Dan werd onze 1ste Compagnie te hulp geroepen en een weinig later het hele bataljon om met twee andere bataljons van het 3de Karabiniersregiment het verlorene te heroveren en de vijand te beletten ons verder te bedreigen. Tegen 17.00 uur waren nog maar twee posten in Duitse handen, maar onze verliezen zijn zwaar. Onze majoor Flémal, aan het hoofd van zijn manschappen, is gevallen op het ogenblik dat hij de tegenaanval wou beginnen. 140 gewonden heb ik verzorgd en vele doden liggen overal tussen de linies. 13 maart
Er is een kort staakt-het-vuren om de gesneuvelden weg te halen en te begraven. Duitse en Belgische brancardiers lopen dooreen om deze droevige plicht te vervullen. We vernemen dat de Duitse aanval tot doel had al onze stellingen tot de IJzer in te nemen en te houden. We zijn erin geslaagd om hen te verschalken en voor te zijn. |
Archives
November 2018
|