Terwijl mijn bataljon naar Houthove trekt, rij ik rap eens naar Knokke waar Palma mij met open armen ontvangt. Alles wat wij er in 1914 moesten achterlaten, werd meestal teruggevonden dankzij Palma en Médard (Hotel Cosyn, later Claridge’s Hotel) en apotheker Gielens. Waren mijn geliefden nu maar hier. Wij moeten de kust en de omliggende dorpen bewaken, omdat er nog veel Duitsers en spionnen in het land nestelen. Elke dag nog ontploffen granaten en gaan munitiestapels de lucht in. In Oostende willen enkele soldaten het nationale volkslied spelen met begeleiding van een piano in een verlaten huis,maar bij de eerste noten vliegt het gebouw de lucht in. De piano was ondermijnd: veertien doden.
22 oktober
Terwijl mijn bataljon naar Houthove trekt, rij ik rap eens naar Knokke waar Palma mij met open armen ontvangt. Alles wat wij er in 1914 moesten achterlaten, werd meestal teruggevonden dankzij Palma en Médard (Hotel Cosyn, later Claridge’s Hotel) en apotheker Gielens. Waren mijn geliefden nu maar hier. Wij moeten de kust en de omliggende dorpen bewaken, omdat er nog veel Duitsers en spionnen in het land nestelen. Elke dag nog ontploffen granaten en gaan munitiestapels de lucht in. In Oostende willen enkele soldaten het nationale volkslied spelen met begeleiding van een piano in een verlaten huis,maar bij de eerste noten vliegt het gebouw de lucht in. De piano was ondermijnd: veertien doden.
0 Comments
Van Aartrijke naar Jabbeke te voet, gelogeerd bij brouwer Boutte.
20 oktober
Te voet van Zarren naar Aartrijke. Eindelijk nog eens een bed. We worden er geestdriftig onthaald met klokkengelui en bevlagde huizen. 19 oktober
Roeselare – Staden – Zarren te voet. Nog eens bivak. 18 oktober
De Fransen lossen ons af en wij keren terug naar Ingelmunster en Rumbeke, waar wij bivakkeren in het gehucht Caïphas. 17 oktober
Mijn bataljon wordt divisiereserve. Wij hoeven dus slechts de eerste lijn op duizend meter te volgen. Om08.00 uur trekken wij de spoorweg over in de richting van Meulebeke tot tegen het dorp. De Duitse tegenstand volgt nog altijd dezelfde tactiek: wat mitrailleurvuur gevolgd door een dolle artilleriebeschieting op alle plaatsen waar de achtervolgers aankomen. Onze verliezen zijn heel licht. 16 oktober
In de morgen pas merk ik dat de plaats van mijn medische post ook een stapelplaats is van Duitse mijnen en explosieven. Was hier een enkele granaat op gevallen, dan geloof ik niet dat ze van ons nog een stukje teruggevonden zouden hebben. Om 06.00 uur lukt het onze genietroepen twee bruggen over de Roeselaarse vaart te werpen. We trekken erover zonder problemen en komen om 08.00 uur in Kachtem aan, een klein dorpje, waar niet veel verwoest is. Voorbij de kerk zien we in de richting van Emelgem een vlag op een huisje wapperen en weldra herkennen we met innige ontroering de Belgische driekleur. De Duitsers zijn op de loop, de burgers zijn aanstonds uit hun kelders gekropen en in een oogwenk is de zo lang weggestoken vlag uit een verborgen hoekje tevoorschijn gekomen en wappert ze dolblij in de waaiende wind. Hier en daar heeft een granaat een gat in een huis geslagen en in die geïmproviseerde ramen verschijnen ten allen kante wenende en lachende gezichten en wuiven er doeken en petten. Bij meneer Borst aan de Vijfwegen in Emelgem moeten we koste wat het kost binnen. In het salon staat een bestoven piano. Ik spring ernaartoe en aanstonds dreunt een krachtige Brabançonne uit alle monden. De nationale zang wordt bij de buren gehoord en loopt van huis tot huis als een elektrische stroom. De geestdrift is onbeschrijfelijk. Iedereen weent van blijdschap. De soldaten omhelzen de burgers, oude vrouwtjes vallen in zwijm, kindjes huilen. Alle zangen en kreten dwarrelen dooreen. Die brave mensen, die gedurende vier lange jaren ontberingen hebben geleden, halen hun karige reserves uit hun goed verborgen hoekjes en delen ze met volle armen aan de soldaten uit. Je zou denken dat de Duitsers al mijlenver van hier zitten. Maar plots gieren er nieuwe granaten door de lucht en slaan knetterend tegen de kerk en de huizen. Met moeite krijgen we de bewoners weer in hun kelder en daarna trekken we verder door de velden in de richting van Emelgem in de voetsporen van onze verkenners die de vijand op de hielen zitten. Zo komen wij bij de hofstede Groot Gisselgoed vóór Ingelmunsterbos. De eigenaar, meneer Foulon, is de broer van madame Van der Schueren van Appelterre. De ontvangst is nogmaals hartroerend. Iedereen blijft in alle tonen herhalen wat de Duitsers hen doen lijden hebben en daarnet zijn ze vertrokken en hebben de kiekens en de konijnen meegenomen. In het bos ratelen nog verschillende machinegeweren. Met kleine patrouilles trekken wij erin en jagen de Duitsers eruit zoals wild. Daarna komen wij bij de hoeve De Poorten, waarlijk door een walm van gifgas omgeven. Een vijfentwintigtal burgers schuilen in de kelder. Wij zoeken zorgvuldig het huis af om geen enkele vijand achter ons te laten. Rond de hoeve herbegint plots de Duitse granatenregen. Een zware granaat valt op twee meter van een stal waar ik me schuilhoud, beukt de deur in en werpt ze vlak op mijn benen. Ik meende eerst dat het scherven waren en dat ik ernstig gewond zou zijn, maar gelukkig kwam ik er met een blauw scheenbeen vanaf. In de late namiddag installeer ik mijn medische post in het gehucht Nachtegaal, waar ik met mijn bataljon tot ’s morgens verblijf. Ondertussen heeft Ingelmunster veel geleden. De Duitsers zijn er onophoudelijk doorheen getrokken. Verschillende burgers, onder wie ook dokter Liebrechts, zijn gewond. 15 oktober
Ditmaal heeft het vervoer van de gewonden het heel goed gedaan. Dit is onder meer te danken aan het inzetten van krijgsgevangenen en aan de goed berijdbare steenweg. De auto’s kunnen om zo te zeggen onze vooruitgang stap voor stap volgen. Tegen de morgen herbegint de dans. De Duitsers bieden hevige weerstand aan de overzijde van het kanaal van Roeselare en hun grof geschut spuwt zonder ophouden gas en schroot op onze stellingen. Hun mitrailleurs hebben ze in huizen en molens aan de overkant geplaatst en die tuigen ratelen zonder ophouden. Het regent dat het giet en onze dappere jongens kunnen zich in hun waterputten niet roeren. Er sneuvelen van onze mannen. De gewonden verzorg ik in hun hokje. In de late namiddag leven wij in een echte gasatmosfeer, die ons als een dikke mist omringt. We moeten absoluut onze maskers ophouden. Onze artillerie beukt op de huizen en molens waar de vijand zich nog schuilhoudt. Patrouilles trekken heen en weer met ruiters en met gepantserde auto’s. Op de straten liggen lijken van paarden en mensen. Ze roepen mij nu hier, dan daar om Belgen en Fransen te verzorgen. Granaten zijn ons dagelijks brood geworden en wij lopen erdoor als was het een onschuldig vuurwerk. Je wordt fatalist. Wat moet gebeuren, kunnen we niet beletten en ik heb vertrouwen in God. Het gevaarlijkste speelt zich af in Rumbeke, waar stenen en schroot dooreen wervelen. De gevechten blijven duren tot 21.30 uur, daarna verzwakt het oorlogslawaai. Gisteren bleven we ter plaatse. Vandaag beginnen we een nieuw offensief na slechts drie minuten artillerievoorbereiding en onze mannen trekken nogmaals vooruit in de richting van Rumbeke. In een sprong geraken we tot aan de spoorweg Roeselare-Menen en veel krijgsgevangenen vallen in onze handen. Ditmaal zijn het mannen van
de Pruisische garde die door onze Karabiniers afgeranseld worden. Dokter Dufoux van het 3de Regiment Karabiniers is door een kogel in het hart omgekomen en wordt meteen begraven achter een huis op de steenweg Roeselare-Menen, net ten noorden van Zandmolen. De Duitse weerstand is er heftiger geweest en wij hebben er nogal wat verliezen geleden. Verschillende compagnies hebben geen officieren meer. Luitenant Lechien van de 6de Genie is ook gesneuveld. Tijdens ons oprukken hadden wij niet alle Duitsers gevangen kunnen nemen. Zo waren er die zich verdoken hielden en ons daarna in de rug schoten. Er waren er zelfs die zich eerst overgaven en als je onbedacht naderbij kwam, met granaten wierpen. Die zijn natuurlijk afgemaakt om hun laffe daden. In de late middag trekken we in de richting van het kasteel van Rumbeke, dat algauw in onze handen valt. Het park ligt er bijna ongeschonden bij. Van daar rukken we op naar het dorp. De Duitsers schieten bijzonder veel met gas, zodat we dikwijls onze maskers moeten opzetten. Alle ruiten in het dorp zijn stuk en de vijand heeft de kerk opgeblazen. Nochtans duidt alles erop dat de Duitsers hier nog maar een paar dagen weg zijn en wij hebben zelfs het genoegen enige Rumbekenaars te verlossen. Maar de tijd ontbreekt om lang met die mensen te praten: we trekken nog vooruit langs de steenweg naar Izegem tot op vierhonderd meter en dan draaien we links en maken ons klaar om de vaart over te trekken. Maar men kondigt aan dat de vrachtwagen die de brug moest aanbrengen op de steenweg van Roeselare op een mijn is gereden en vernietigd is. Wij moeten dus vóór de vaart blijven liggen. Ik installeer mijn hulppost eerst in het huis van de bareelwachter van de spoorweg en daarna in een huis op de steenweg Rumbeke-Izegem op een honderdtal meter achter de spoorlijn. Het is 4.00 uur eer ik in de kelder op een plank een ogenblik rust kan nemen. Maar al ben ik moe, de dag is goed geweest en onze Karabinierkes hebben 3.300 Duitsers krijgsgevangen genomen en onze doodsvijanden verplicht nog een zestal kilometer van ons geliefd landje prijs te geven. Ik ontwaak zo stijf als een plank omstreeks 05.00 uur. Tijdens de dag zie je achter de hoogtes van Vlaanderen, zo ver het oog kan reiken, troepen en tenten, wagens, auto’s, grazende paarden en optrekkende kolonnes. ’s Avonds naar Magere Merrie (gehucht Moorslede), waar ik in de kelder van een oud pachthof slaap.
|
Archives
November 2018
|