Pasen. Het is de vierde keer dat ik deze dag in ballingschap doorbreng, zonder te durven hopen dat het de laatste zal zijn. Wie zou dit ooit geloofd hebben op 3 augustus wanneer ik afscheid nam van jullie, mijn twee geliefden. Wat voor een leven heb ik sindsdien geleid; wat een lichamelijk en psychisch leed ! Het moet natuurlijk van jullie kant hetzelfde zijn geweest. Ik vraag me soms af of we elkaar nog zullen terugzien. De gevaren van de oorlog nemen dag op dag toe, en men is niet meer in veiligheid in de achterlinie dan aan het front, nu men begint de steden te bombarderen op een afstand van 120 kilometer. We zijn er nu slechter aan toe dan we ooit zijn geweest.
Van de ene kant bezet de vijand in Frankrijk de steden Albert en Montdidier die hij nog niet had bezet; van de andere kant moesten veel dorpen evenals Veurne geëvacueerd worden, omdat ze dagelijks gebombardeerd zijn. Onze frontbakkerij, geïnstalleerd in de duinen, is geraakt en moet zich verder naar achter vestigen met als gevolg dat men gedurende enkele dagen niet zoveel broden kan bakken als vroeger en dat we ons zullen moeten tevredenstellen met een rantsoen van 400 gr. brood, in plaats van 750 gram zoals het was. Adinkerke, De Panne, Roesbrugge liggen dagelijks onder het vuur van de vijand. Maar wanneer de kwaal op zijn hoogtepunt is zal misschien de genezing komen. Indien ons offensief kan slagen zullen we misschien meer dan ooit in vrede kunnen leven.
Het is 17 uur en boven ons hoofd barst het eerste onweer van het jaar uit; de bliksem flitst door de wolken, de donder rommelt en het water valt in een stortvloed neer. Zou het weer zich verwaardigen om een bondgenootschap met ons te sluiten, en zal het helpen om het offensief van de Pruisen te stoppen? Dat is het grote probleem van het kritische moment dat we meemaken.