Zoals gewoonlijk vertrek ik om 7 uur om mijn dagelijkse ronde te maken. Ik begeef me eerst naar het Coolsinstituut om een milicien te zien die zichzelf vrijwillig verminkt heeft, en van wie ik een vingerkootje heb moeten amputeren. Van daaruit ga ik naar het depot van de 6de legerdivisie en naar het Ursulineninstituut op doktersbezoek bij de gewonde majoor Boset, commandant Bontingh en luitenant Descamps. Terwijl ik hun wonden aan het verzorgen ben komt een zuster me zeggen dat er op de binnenkoer van het instituut stukken heet ijzer vallen. Wij militairen, wisselen blikken van verstandhouding zonder iets te zeggen. Ik begeef me daarna naar het Burgerlijk Gasthuis, waar juist nadat ik een ziekenzaal bezocht had (ik had de klink van de deur nog vast) deze getroffen wordt door een obus. Er wordt een verschrikkelijk bloedbad aangericht. Zes van mijn soldaten worden gedood, letterlijk aan stukken gereten, net als twee oude vrouwtjes op het gelijkvloers. Alle verdiepingen werden doorboord en alle zieken die er verbleven werden gewond. Ik geef onmiddellijk het bevel aan alle mannen die nog te been zijn om zich naar de steenweg naar Antwerpen te begeven en laat de anderen overbrengen naar de kelder. Daar opereer ik daar waar nodig. Bij het verlaten van de kliniek zie ik een obus op een burgerhuis vallen, waarbij een vrouw en haar twee kinderen gedood worden. Er worden in de stad nog verschillende huizen getroffen. De ganse bevolking neemt de vlucht. Ook de mensen waarbij ik verblijf verlaten hun huis. Ik laat mijn koffer naar het Flebusinstituut brengen. Dit bombardement dat begon om 8 uur houdt op om 9 ½ uur. Vele Lierenaars keren nadien terug naar hun stad.
Ik van mijn kant, ga van hospitaal tot verbandpost om de evacuatie van onze gewonden te organiseren, want het bombardement zal ongetwijfeld morgen hernomen worden. Om 9 uur ga ik slapen in een herberg in de buurt van het station. Omstreeks 22 uur herbegint het bombardement en om het half uur ontploft er een projectiel op de stad, zodat de brokstukken overal in het rond vliegen. Rond drie uur durven de mensen waar ik bij logeer niet meer in hun kamer blijven en gaan naar het gelijkvloers. Tegen 4 uur sta ik op en ga ook naar beneden. Op dat moment neemt het bombardement in alle hevigheid toe en komt de vlucht opnieuw op gang. De ganse bevolking begeeft zich op de Antwerpsesteenweg. Wij blijven nog in Flebushuis. ’s Avonds worden alle soldaten en rekruten de stad uitgestuurd om te gaan kantonneren in de buurt van Boechout. Ik vestig mij in het Alexianeninstituut. Dit krankzinnigengesticht herbergt reeds meer dan honderdvijftig gevluchte Lierenaars. Het is een prachtig etablissement dat er karaknet bij ligt, ondanks het grote aantal vreemdelingen die er onderdak gevonden hebben. Ik beschik er over een mooie slaapkamer, annex salon, dat ik uiteraard niet gebruik. Ik breng er een uitstekende nacht door.