Ik ben alleen in mijn droevige en koude kamer. Buiten vriest het en is het grijs. Sinds acht dagen leven we in de mist. Als enig gezelschap heb ik niets anders dan mijn gedachten die alles behalve vrolijk zijn. Ik denk aan de mooie dagen aan de familiehaard met mijn lieve vrouw en kind. Zullen die gelukkige uren ooit terugkeren? Hoe lang en eentonig zijn de dagen hier. Ik lees alles wat ik kan, maar vaak ontbreken me de boeken. Als enige verstrooiing blijft er me dus niets anders over dan naar de jonge hanen te kijken die vechten en naar de kippen die scharrelen in de tuin die zich tot tegen mijn vensters uitstrekt. Hoe gek geraak ik door het nietsdoen? We hebben goede hersens nodig om hieraan te weerstaan. Hoeveel maanden moeten we nog in deze omstandigheden doorbrengen? Bij deze zaak kan men niet anders dan rillen. Wat doet de dierbare familie in deze periode? Wat doen mijn Mélanie en mijn Augustake? Hoe leven mijn lieve moeder en mijn broer en zuster? Hebben ze alles wat ze nodig hebben? Lijden ze geen gebrek? Mama Thomas ondervindt ongetwijfeld minder invloed van deze sombere momenten, in die zin dat ze dicht bij haar kinderen en kleinkinderen is. Ik ben voor haar de enige die in de kring ontbreekt. Maar voor mijn arme moeder is dit niet hetzelfde. Zij moet vrezen voor drie van de haren. Ik hoop sterk dat op de dag van het weerzien de schadeloosstelling voor haar des te groter zal zijn. Want alle families zullen geen drie van de hunnen hebben gegeven om dit gemeenschappelijk grondgebied te verdedigen. Wat een mooie dag zal het zijn wanneer we, zittend dicht bij haar, de bevrijding van ons land zullen kunnen vieren. Hoe groot ook het lijden zal geweest zijn, hoe groter zal de vreugde zijn. Des te groter ook zal onze liefde zijn, mijn lieve Mélanie, want gedurende 28 maanden heeft hij de tijd gehad om te condenseren. Dat de terugkeer snel moge komen en me redt van de ledigheid.