Gedurende dit verblijf eten we conserven en drinken koffie die men in de buurt is gaan zoeken.
Om 13 uur zetten we onze route verder en overschrijden de Belgische grens om 13.20 uur. Pijnlijk en beangstigend moment. Wij hebben geen vaderland meer. Tussen België en onszelf lijkt er een hoge muur op te rijzen. Wij hebben gedaan wat we konden om het te verdedigen, maar onze krachten hebben het begeven. Zie ons hier verbannen en ver van onze families. Ver van mijn lieve Mélanie en mijn Augustake. Hoe kan ik nu nog communiceren met hen? Niettemin gaan we nu leven van vreemd brood en van de liefdadigheid van Frankrijk.
Bij deze bedenkingen die we maken, moeten we wenen. Ik ken niets pijnlijker dan soldaten te zien wenen die zopas op meerdere slagvelden hun bloed hebben gegeven. Het heeft zo moeten zijn dat we ons in deze treurige situatie moesten bevinden om goed te begrijpen wat het woord ‘vaderland’ betekent. Een enkele persoon slaagt er in om haar emoties te beheersen, en ze maakt er gebruik van – of althans ze probeert het – om ons te troosten. Ja, mevrouw Servais, uw goede woorden zijn een balsem voor onze wonden geweest en ik bedank u er voor. We hadden nog maar net onze
zelfbeheersing teruggevonden als ze zelf door emoties werd overmand.
Om 15 uur komen we aan in Duinkerke. Hier verlaat mevrouw Servais ons om haar man te zoeken die de leiding heeft over de gepantserde trein. Zij heeft me meerdere keren beloofd dat zij, wanneer zij terug in Brussel zou zijn – wat ze hoopte de volgende dag te kunnen ondernemen- , mijn vrouw en mijn klein meisje zou zoeken en dat zij hen namens mij zou omhelzen. Ik heb de stellige overtuiging dat zij het zal doen.
Na ons afscheid vertrekt de trein opnieuw en brengt ons naar spoor 7. Daar tegenover bevindt zich het boothospitaal van de Franse zeemacht, de Dugay-Trouin. Ik ben er uitgenodigd om er een lichte maaltijd te nemen terwijl mijn ploeg de zorgen verstrekt aan onze gewonden. Volgens de instructies die we ontvingen bij het vertrek uit Oostende, moet onze trein naar Calais gebracht worden. Wij komen te weten dat we vandaag niet meer zullen vertrekken. Om vijf uur ’s avonds, komt de inspecteur-generaal[1]van de Gezondheidsdienst van het Belgische leger ons bezoeken en
duidt me aan om al het materieel van het Belgische leger naar Calais te begeleiden, en hij nodigt me uit om de volgende dag mijn marsorder bij hem te gaan halen. Men maakt ons duidelijk dat het moeilijk zal zijn om ons in de stad te logeren wegens de overrompeling, en ik besluit om naar de Dugay-Trouin te gaan, en er te vragen om er de nacht door te brengen. Commandant Delpéreil stelt vriendelijk een slaapcabine tot mijn beschikking en een hangmat voor mijn ordonnans. Wij brengen er een vrij goede nacht door.
[1] Luitenant-generaal Léopold MELIS (1853-1932), attaché bij het Koninklijk Huis.