Sedert het bezoek van Jules hebben we niets dan slecht weer gehad: wind en regen. Dat weerhoudt me echter niet om buiten te komen en wandelingen te maken. Mijn gedachten gaan dan naar een periode die reeds lang achter ons ligt, maar waarin we toch zo gelukkig waren. Ik zie me dan samen met mijn twee teerbeminden. Er is het huis waar ik, samen met Minnepoes, ’s morgens garnalen ging halen, en daar is de villa waar ze, samen met Lucienne, om ter hardst riepen “Zoet, Poese, Threeze, Mienken, dat gij nu toch zijt”, daar is ook de plek waar ze samen met mij de zee in ging, daar in de duinen de plek waar ze viooltjes ging plukken en nog een andere plek waar ze zandtaarten maakte. Ach, liefste Mélanie wat een verschil tussen dan en nu. Wanneer zullen die gelukkige tijden eindelijk terugkeren. Mijn hart zwelt op en mijn zicht vertroebelt.