Ik ben het militair hospitaal van Beveren gaan bezoeken. Het is prachtig. Bij de terugkeer heb ik onderweg luitenant-generaal Michel ontmoet die, toen hij me opmerkte, zijn auto deed stoppen om me de hand te drukken. Hij begon naar mijn gezondheid te informeren, omdat hij wist dat ik leed, en hij heeft me aangeraden enige tijd rust te nemen. Ik heb hem gezegd dat ik er aan hield om de divisie niet te verlaten, en dat ik hoopte dat de zon en het goede nieuws van onze geallieerden mij vlug op de been zouden helpen. Hij heeft me bedankt voor het muziekstuk dat ik aan zijn dochter heb opgedragen en zei dat het zeer mooi was en een grote allure bezat. Hij heeft er aan toegevoegd dat zijn dames (mevrouw en juffrouw Michel) hem op het hart hebben gedrukt om mij mee te nemen bij een van de bezoeken die hij hen brengt. En terwijl hij vertrok zei hij nog: ‘ik ga u dicht bij mijn hoofdkwartier onderbrengen, daar is het minder mistroostig’. Wat heeft hij willen zeggen? Ik heb niet gedurfd om het hem te vragen.
Bij mijn terugkeer was mijn genezing bijna helemaal achter de rug. De remedie is er gekomen in de vorm van een brief van mijn lieve Mélanie en Augustake van 10 januari. Kleine blaadjes papier, hoe goed doen jullie me op zo’n moment. Ik zie met plezier dat in alle omstandigheden mijn lieve vrouw zich inspant om de kleine te vertroetelen zoals ik zelf zou gedaan hebben. Het kan niet dat Augustake ook maar iets verliest van haar jonge jaren. De jaren van smart komen veel te vroeg.