Het weer is somber en het begint al vlug te regenen. Het is een kalme dag, enkel een paar kanonschoten, van beide kanten, verstoren de doodse stilte die er heerst. De omgeving is angstwekkend. Het gebouw dat we gebruiken is erg laag en hermetisch afgesloten. Geen vensters, enkel één deur die opengaat in tegengestelde richting van de vijand. Men kan er moeilijk ademhalen, de lucht is verstikkend, niet enkel vanwege degenen die er verblijven, gewond of valide, maar ook door de petroleum- en carbuurlampen die er constant branden. Men heeft de indruk dat er een gewicht op onze borst weegt. Ik noem het een collectieve doodskist. Iemand die ontwaakt nadat hij levend begraven is moet voelen wat ik hier ervaar. Buiten is er totale verwoesting. Afgebroken bomen, velden die niet bewerkt worden en leegstaande weiden, bezaaid met bomkraters, die vol water staan. Veel watervogels: reigers, wilde eenden, waterhoenderen en andere hebben er hun terrein van gemaakt. Rondom ons, in een straal van meerdere kilometers staat er geen enkel niet beschadigd huis. Ze liggen allemaal in puin. Twee kilometer hier vandaan is een hoop stenen alles wat nog rest van de stad Diksmuide, die minder dan twee jaar geleden nog zo vol leven was. In die chaos, in die leegte leven nochtans duizenden mensen. Ze leven echter zoals mollen, onder de grond.
Ach, wat is die oorlog toch verschrikkelijk! Een honderdtal meter van mijn post werd er een geïmproviseerd kerkhof aangelegd, waar veel van onze helden een laatste rustplaats gevonden hebben. Het is daar dat we bij het begin van onze bezetting van de IJzer onze doden begroeven. Dit kerkhof wordt echter reeds lang niet meer gebruikt, aangezien het dagelijks gebombardeerd werd, de haat van de moffen achtervolgt zelfs de lijken. In Adinkerke werd een nieuw kerkhof aangelegd.