Ik ben met mijn bezoeken begonnen in Offekerque, Nouvelle Eglise, Vielle Eglise, Ardres, Guines, Balinghem, Breien, Bonningnes, Purpinghem, Escalles, Hanus, Bonerez en St-Triest.[1]
Met gretigheid lezen we de dagbladen die regelmatig nieuws brengen over de successen van de geallieerden. We vinden nochtans dat de vooruitgang vrij traag verloopt want, hoe goed dat we ook zijn ontvangen in Frankrijk, toch hopen we op de terugkeer in ons vaderland dat we al lange tijd hebben verlaten. Wanneer zullen we onze familie terugzien, wanneer zullen we hen die ons zo dierbaar zijn in onze armen kunnen sluiten? Mélanie en mijn Augustake, wat lijkt de tijd me lang!
De slag om de IJzer woedt in alle hevigheid. Dagelijks ontscheept men van de treinen die van het front komen, talrijke gekwetsten die uitgemergeld en hongerig zijn. Ze worden vanaf het station vervoerd op open auto’s, sommigen zittend, anderen liggend op draagberries die op de wagen zijn vastgemaakt. Ze worden naar de stad gevoerd op zoek naar een problematische opvang. Hier kan men ze niet opvangen wegens gebrek aan plaats, daar aanvaardt men enkel Fransen, nog elders nog voor een ander motief. En van straat tot straat worden deze ongelukkigen vervoerd, dwalend door de stad, soms gedurende meerdere uren vooraleer een gastvrij bed te vinden. Hoe dieptreurig is dit niet. Ziedaar zeker een kant van de oorlog waaraan men niet denkt en waarvan men zich het ongeluk van een leger dat uit zijn land is verbannen, niet kan
inbeelden.
Wanneer men de werken handelend over de oorlog leest houdt men zich enkel bezig met de overwinnaar, met zijn glorie, zijn triomfantelijke ontvangsten, de bloemen die men hem toewerpt, maar over de overwonnene geen woord. Indien al de makers van kronen het treurig schouwspel hadden gezien waarvan ik getuige was, zouden ze de wanhoop van een overwonnene hebben gekend die uit zijn land gejaagd is, ze zouden zeker hun enthousiasme getemperd hebben, en in de plaats van de overwinning van de overwinnaars te bezingen zouden ze wenen over de wanhoop en de ellende van de
verliezers.
Beetje bij beetje slagen we er in om de hospitalen te in te richten om er onze dappere en ongelukkige soldaten te verzorgen. Men brengt ze onder in scholen, privéruimtes en huizen. Van tijd tot tijd evacueert men ze naar Engeland om plaats te maken voor nieuwe gekwetsten die dagelijks aankomen.
De vluchtelingen en de ongeschikte soldaten worden overzee naar La Palice[2]gebracht. Gedurende de laatste dagen vielen er twee rampen te noteren. De Belgische veerboot Marie-Henriette, volgeladen met gekwetsten heeft schipbreuk geleden op een rots nabij Le Havre. Iedereen kon gered worden vooraleer het schip zonk. Het handelschip ‘Amiral Ganteneau’ geladen met vluchtelingen is in het Kanaal door een Duitse duikboot getorpedeerd op twaalf mijl van Cap Gris Nez. Altijd weer het respect voor de mensenrechten (cynisch)! Op dertig na zijn allen gered. Het schip is naar Boulogne kunnen gebracht worden.
Na uitgenodigd te zijn bij de veearts mr. Lajus, ontmoet ik mijn oude vriend
luitenant-kolonel Tucher. Beiden waren we blij om elkaar terug te zien. Op een
avond zie ik al wandelend ook mr. Cracco van Mechelen die hier op doorreis is
met zijn vrouw en zijn kinderen om zich naar Le Havre te begeven. Ik heb de
gelegenheid om mij te bekommeren om een jong Belgisch meisje, lid van het Rode
Kruis, die dienst heeft verricht in de hospitalen van Antwerpen, maar die de stad moest verlaten omwille van het bombardement. Zij wist niet waar lopen in Calais en ging als vluchtelinge behandeld worden, dat wil zeggen dat ze verplicht was de stad binnen de 24 uur te verlaten. Dankzij de welwillende tussenkomst van juffrouw Rieckers kreeg ze de gelegenheid om zich nuttig te maken in een van de hospitalen van ‘Femmes de France’ en werd ze gelogeerd bij een van de aangesloten dames. In deze tijd van miserie is men tot hulp en bijstand verplicht, en ik ben blij dat ik hieraan heb kunnen bijdragen.
[1] Gemeenten in Noord-Frankrijk
[2] Liessens bedoelt hier waarschijnlijk de haven van La Pallice nabij La Rochelle